|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
|
1) | Maar Jezus ging naar den Olijfberg.1) |
2) | En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde,2) leerde Hij hen. |
3) | En de Schriftgeleerden en de Farizeen brachten tot Hem3) een vrouw, in overspel gegrepen. |
4) | En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande. |
5) | En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen4) worden; Gij dan, wat zegt Gij? |
6) | En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat5) zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde.6) |
7) | En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is,7) werpe eerst den8) steen op haar. |
8) | En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde. |
9) | Maar zij, dit9) horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten;10) en de vrouw in het midden staande. |
10) | En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld? |
11) | En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik11) u ook niet; ga heen, en zondig niet meer. |
12) | Jezus dan sprak wederom tot12) henlieden, zeggende:13) Ik ben het licht14) der wereld;15) die Mij volgt, zal in de16) duisternis niet17) wandelen, maar zal het licht des levens hebben.18) |
13) | De Farizeen dan zeiden tot Hem: Gij getuigt van Uzelven; Uw getuigenis is niet waarachtig.19) |
14) | Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet, van waar Ik20) gekomen ben, en waar Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom, en waar Ik heenga. |
15) | Gij oordeelt naar het vlees;21) Ik oordeel niemand.22) |
16) | En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader,23) Die Mij gezonden heeft. |
17) | En er is ook in uw wet geschreven,24) dat de getuigenis van twee mensen waarachtig is.25) |
18) | Ik ben het, Die van Mijzelven getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. |
19) | Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader; indien gij Mij kendet, zo zoudt26) gij ook Mijn Vader kennen. |
20) | Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist,27) lerende in den tempel; en niemand greep28) Hem; want Zijn ure was nog niet29) gekomen. |
21) | Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en30) gij zult Mij zoeken, en31) in uw zonden32) zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet33) komen. |
22) | De Joden dan zeiden: Zal Hij ook Zichzelven doden,34) omdat Hij zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen? |
23) | En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden,35) Ik ben van boven;36) gij zijt uit37) deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld. |
24) | Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die38) ben, gij zult in uw zonden sterven. |
25) | Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den39) beginne ulieden ook zegge. |
26) | Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar40) Die Mij gezonden41) heeft, is waarachtig; en de dingen, die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld.42) |
27) | Zij verstonden niet, dat Hij hun van den Vader sprak. |
28) | Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben,43) dan zult gij44) verstaan, dat Ik Die ben, en dat Ik van45) Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. |
29) | En Die Mij gezonden heeft, is met Mij. De Vader heeft Mij niet alleen gelaten,46) want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is. |
30) | Als Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem. |
31) | Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord47) blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen; |
32) | En zult de waarheid48) verstaan, en de49) waarheid zal u vrijmaken.50) |
33) | Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend;51) hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden? |
34) | Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een52) dienstknecht der zonde. |
35) | En de dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het53) huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. |
36) | Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zo zult gij waarlijk vrij zijn.54) |
37) | Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar55) gij zoekt Mij te doden; want56) Mijn woord heeft in u geen57) plaats. |
38) | Ik spreek wat Ik bij Mijn58) Vader gezien heb; gij doet dan ook, wat gij bij uw vader gezien59) hebt. |
39) | Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen60) waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen. |
40) | Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken61) heb, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. |
41) | Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij;62) wij hebben een Vader, namelijk God. |
42) | Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God63) uitgegaan; en kom64) van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. |
43) | Waarom kent gij Mijn spraak niet? Het is, omdat gij Mijn woord niet65) kunt horen. |
44) | Gij zijt uit den vader66) den duivel, en wilt de begeerten uws67) vaders doen; die was een mensenmoorder68) van den beginne,69) en is in de waarheid70) niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen;71) want hij is een leugenaar, en de vader derzelve72) leugen. |
45) | Maar Mij, omdat Ik u de waarheid zeg, gelooft gij niet. |
46) | Wie van u overtuigt Mij van zonde?73) En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet? |
47) | Die uit God is,74) hoort de woorden Gods;75) daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt. |
48) | De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan76) zijt, en den duivel hebt?77) |
49) | Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet; maar Ik eer Mijn Vader,78) en gij onteert Mij.79) |
50) | Doch Ik zoek Mijn eer niet; er is Een, Die ze zoekt en oordeelt.80) |
51) | Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood81) niet zien in der82) eeuwigheid. |
52) | De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij, dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en zegt Gij: Zo83) iemand Mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid? |
53) | Zijt Gij meerder, dan onze vader Abraham, welke gestorven is, en de profeten84) zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven? |
54) | Jezus antwoordde: Indien Ik Mijzelven eer, zo is Mijn eer niets; Mijn Vader is het, Die Mij eert, Welken gij zegt, dat uw God is. |
55) | En gij kent Hem niet,85) maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord. |
56) | Abraham, uw vader, heeft met verheuging86) verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou;87) en hij heeft hem gezien, en is88) verblijd89) geweest.90) |
57) | De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen vijftig jaren,91) en hebt Gij Abraham gezien? |
58) | Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham was,92) ben Ik.93) |
59) | Zij namen dan stenen op, dat zij ze op Hem wierpen.94) Maar Jezus verborg Zich, en ging uit den tempel, gaande door het95) midden van hen; en ging alzo voorbij. |