|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
|
1) | En op den derden dag1) was er een bruiloft te Kana in Galilea;2) en de moeder van Jezus was aldaar. |
2) | En Jezus was ook genood, en3) Zijn discipelen, tot de bruiloft. |
3) | En als er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. |
4) | Jezus zeide tot haar: Vrouw,4) wat heb Ik met5) u te doen? Mijn ure is nog niet6) gekomen. |
5) | Zijn moeder zeide tot de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat. |
6) | En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, naar de reiniging der Joden,7) elk houdende twee of drie metreten.8) |
7) | Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe. |
8) | En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het tot den hofmeester;9) en zij droegen het. |
9) | Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet, van waar de wijn was; maar de dienaren, die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom. |
10) | En zeide tot hem: Alle man zet eerst10) den goeden wijn op, en wanneer men wel gedronken11) heeft, alsdan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard. |
11) | Dit beginsel der12) tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid13) geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.14) |
12) | Daarna ging Hij af naar Kapernaum, Hij, en Zijn moeder, en Zijn broeders, en15) Zijn discipelen; en zij bleven aldaar niet vele dagen. |
13) | En het pascha der Joden16) was nabij, en Jezus ging op naar Jeruzalem. |
14) | En Hij vond in den tempel, die ossen,17) en schapen, en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
15) | En een gesel van touwtjes gemaakt hebbende, dreef Hij ze18) allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen; en het geld der19) wisselaren stortte Hij uit, en keerde de tafelen om. |
16) | En Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten: Neemt deze dingen van hier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel. |
17) | En Zijn discipelen werden indachtig, dat er geschreven is: De ijver van Uw huis heeft mij verslonden.20) |
18) | De Joden antwoordden dan, en zeiden tot Hem: Wat teken toont Gij ons, dat Gij deze21) dingen doet? |
19) | Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel,22) en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. |
20) | De Joden zeiden dan: Zes en veertig23) jaren is over dezen tempel gebouwd, en Gij, zult Gij dien in drie dagen oprichten? |
21) | Maar Hij zeide dit van den tempel Zijns lichaams.24) |
22) | Daarom, als Hij opgestaan was van de doden, werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij geloofden de Schrift, en het woord, dat Jezus gesproken had. |
23) | En als Hij te Jeruzalem was, op het pascha, in het feest, geloofden velen in25) Zijn Naam, ziende Zijn tekenen, die Hij deed. |
24) | Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende, |
25) | En omdat Hij niet van node had, dat iemand getuigen zou van den mens; want Hij Zelf wist, wat in26) den mens was. |