|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
|
1) | Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de zee van1) Tiberias. En Hij openbaarde Zich aldus: |
2) | Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus,2) en Nathanael,3) die van Kana in Galilea was, en de zonen van4) Zebedeus, en twee anderen van Zijn discipelen.5) |
3) | Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond6) in het schip; en in dien nacht vingen zij niets. |
4) | En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet,7) dat het Jezus was. |
5) | Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs?8) Zij antwoordden Hem: Neen. |
6) | En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde9) van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen. |
7) | De discipel dan, welken Jezus liefhad, zeide10) tot Petrus: Het is de Heere! Simon Petrus dan, horende, dat het de Heere was, omgordde het opperkleed11) (want hij was naakt), en12) wierp zichzelven in de zee. |
8) | En de andere discipelen kwamen met het scheepje (want zij waren niet verre van het land, maar omtrent tweehonderd ellen),13) slepende het14) net met de vissen. |
9) | Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen, en vis daarop15) liggen, en brood. |
10) | Jezus zeide tot hen: Brengt van den vissen, die gij nu gevangen hebt. |
11) | Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol grote vissen, tot honderd drie en vijftig; en hoewel er zovele waren, zo scheurde16) het net niet. |
12) | Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem17) vragen: Wie zijt Gij? wetende, dat het de Heere was. |
13) | Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks. |
14) | Dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen18) geopenbaard is, nadat Hij van de doden opgewekt was. |
15) | Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas,19) hebt gij Mij20) liever dan dezen?21) Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat22) ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.23) |
16) | Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen. |
17) | Hij zeide tot hem ten derden maal:24) Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat25) Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen.26) |
18) | Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij27) uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en28) een ander zal29) u gorden, en brengen,30) waar gij niet wilt.31) |
19) | En dit zeide Hij, betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken32) zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij. |
20) | En Petrus, zich omkerende, zag den discipel volgen, welken Jezus liefhad,33) die ook in het avondmaal op Zijn borst gevallen was, en gezegd had: Heere! wie is het, die U verraden zal?34) |
21) | Als Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heere, maar wat zal deze?35) |
22) | Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat36) Ik kome, wat gaat het u aan? Volg gij Mij. |
23) | Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou, maar: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? |
24) | Deze is de discipel, die37) van deze dingen getuigt, en deze dingen geschreven heeft; en wij weten, dat38) zijn getuigenis waarachtig is. |
25) | En er zijn nog vele andere dingen, die39) Jezus gedaan heeft, welke, zo zij elk bijzonder40) geschreven wierden, ik acht, dat ook de wereld41) zelve de geschrevene boeken niet zou bevatten. Amen. |