|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
|
1) | Jezus dan kwam zes dagen voor1) het pascha te Bethanie, daar Lazarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden. |
2) | Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal,2) en Martha diende; en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten. |
3) | Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten, zeer3) kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf. |
4) | Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskariot, die Hem verraden zou: |
5) | Waarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd penningen, en4) den armen gegeven? |
6) | En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd.5) |
7) | Jezus dan zeide: Laat af van haar;6) zij heeft dit bewaard tegen den dag7) Mijner begrafenis. |
8) | Want de armen hebt gijlieden altijd met u,8) maar Mij hebt gij niet altijd.9) |
9) | Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus' wil, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien, dien Hij uit de doden opgewekt had. |
10) | En de overpriesters beraadslaagden,10) dat zij ook Lazarus doden zouden. |
11) | Want velen van de Joden gingen heen om zijnentwil,11) en geloofden in Jezus. |
12) | Des anderen daags, een grote schare, die tot het feest gekomen was, horende, dat Jezus naar Jeruzalem kwam, |
13) | Namen de takken12) van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna!13) Gezegend is Hij, Die14) komt in den Naam des Heeren, Hij, Die is de Koning Israels! |
14) | En Jezus vond een jongen15) ezel, en zat daarop, gelijk geschreven is: |
15) | Vrees niet,16) gij dochter Sions, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin. |
16) | Doch dit verstonden17) Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus18) verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden. |
17) | De schare dan,19) die met Hem was, getuigde dat Hij Lazarus uit het graf geroepen, en hem uit de doden opgewekt had. |
18) | Daarom ging ook de schare Hem tegemoet, overmits zij gehoord had, dat Hij dat teken gedaan had. |
19) | De Farizeen dan zeiden onder elkander: Ziet gij wel, dat gij gans niet20) vordert? Ziet, de gehele21) wereld gaat Hem na. |
20) | En er waren sommige Grieken uit22) degenen, die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden; |
21) | Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Here, wij wilden Jezus wel23) zien.24) |
22) | Filippus kwam en zeide het Andreas; en Andreas en Filippus wederom zeiden het Jezus. |
23) | Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.25) |
24) | Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan26) in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort. |
25) | Die zijn leven27) liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze29) wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.28) |
26) | Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren. |
27) | Nu is Mijn ziel ontroerd; en30) wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar31) hierom ben Ik in deze ure gekomen. |
28) | Vader, verheerlijk Uw Naam.32) Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik33) zal Hem wederom34) verheerlijken. |
29) | De schare dan, die daar stond, en dit hoorde, zeide, dat er een donderslag35) geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken. |
30) | Jezus antwoordde en zeide: Niet om Mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil.36) |
31) | Nu is het oordeel dezer37) wereld; nu zal de overste dezer38) wereld buiten geworpen worden. |
32) | En Ik, zo wanneer Ik39) van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij40) trekken.41) |
33) | (En dit zeide Hij, betekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou.) |
34) | De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord,42) dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen? |
35) | Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden;43) wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u44) niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. |
36) | Terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij kinderen des Lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus; en weggaande verborg45) Hij Zich van hen. |
37) | En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet; |
38) | Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze46) prediking geloofd,47) en wien is de arm des Heeren48) geopenbaard?49) |
39) | Daarom konden zij niet50) geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft: |
40) | Hij heeft hun51) ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. |
41) | Dit zeide Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid52) zag, en van Hem53) sprak. |
42) | Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar54) om der Farizeen wil beleden zij het niet; opdat zij uit de synagoge55) niet zouden geworpen worden. |
43) | Want zij hadden de eer der mensen lief, meer dan de eer van God. |
44) | En Jezus riep, en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft in Mij niet,56) maar in Dengene, Die Mij gezonden heeft. |
45) | En die Mij ziet, die ziet57) Dengene, Die Mij gezonden heeft. |
46) | Ik ben een Licht, in de58) wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve. |
47) | En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet;59) want Ik ben niet gekomen,60) opdat Ik de wereld oordele, maar61) opdat Ik de wereld zalig make. |
48) | Die Mij verwerpt, en Mijn woorden niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem62) oordelen ten laatsten dage. |
49) | Want Ik heb uit Mijzelven niet63) gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven,64) wat Ik zeggen zal, en wat Ik spreken zal. |
50) | En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven65) is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft. |