|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
|
1) | Hoort dit woord, dat Ik over ulieden ophef, een klaaglied, o huis Israels! |
2) | De jonkvrouw Israels1) is gevallen,2) zij zal niet weder opstaan;3) zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht. |
3) | Want zo zegt de Heere HEERE: De stad, die uitgaat met duizend,4) zal honderd overhouden,5) en die uitgaat met honderd, zal tien overhouden, in het huis Israels. |
4) | Want zo zegt de HEERE tot het huis Israels: Zoekt Mij, en leeft.6) |
5) | Maar zoekt Beth-El niet,7)12) en komt niet te Gilgal,8) en gaat niet over naar Ber-Seba;9) want Gilgal zal10) voorzeker11) gevankelijk worden weggevoerd, en Beth-El zal worden tot niet. |
6) | Zoekt den HEERE, en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef13) als een vuur,14) dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in Beth-El;15) |
7) | Die het recht16) in alsem verkeren,17) en de gerechtigheid ter aarde doen liggen.18) |
8) | Die het19) Zevengesternte en den Orion maakt,20) en de doodsschaduw21) in den morgenstond verandert, en den dag als den nacht verduistert;22) Die de wateren der zee roept,23) en giet ze uit op den aardbodem,24) HEERE is Zijn Naam. |
9) | Die Zich verkwikt25) door verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting.26) |
10) | Zij haten in de poort dengene,27) die bestraft, en hebben een gruwel van dien, die oprechtelijk spreekt.28) |
11) | Daarom, omdat gij den arme vertreedt29) en een last koren van hem neemt,30) zo hebt gij wel huizen gebouwd van gehouwen steen,31) maar gij zult daarin niet wonen; gij hebt gewenste wijngaarden geplant,32) maar gij zult derzelver wijn niet drinken. |
12) | Want Ik weet, dat uw overtredingen menigvuldig, en uw zonden machtig vele zijn; zij benauwen den rechtvaardige,33) nemen zoengeld,34) en verstoten de nooddruftigen35) in de poort.36) |
13) | Daarom zal de verstandige37) te dier tijd38) zwijgen,39) want het zal een boze tijd zijn.40) |
14) | Zoekt het goede, en niet het boze, opdat gij leeft; en alzo zal de HEERE, de God der heirscharen, met ulieden zijn,41) gelijk als gij zegt.42) |
15) | Haat het boze, en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort, misschien zal de HEERE,43) de God der heirscharen, aan Jozefs overblijfsel44) genadig zijn. |
16) | Daarom,45) zo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de Heere: Op alle straten zal rouwklage zijn,46) en in alle wijken zullen zij zeggen: Och! och! en zullen den akkerman roepen tot treuren, en rouwklage zal zijn bij degenen,47) die verstand van kermen hebben.48) |
17) | Ja, in alle wijngaarden49) zal rouwklage zijn; want Ik zal door het midden van u doorgaan;50) zegt de HEERE. |
18) | Wee dien, die des HEEREN dag51) begeren!52) Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? Hij zal duisternis wezen en geen licht.53) |
19) | Als wanneer iemand vlood54) voor het aangezicht eens leeuws, en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand aan den wand, en hem beet een slang. |
20) | Zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn,55) en geen licht? En donkerheid, zodat er geen glans aan zij? |
21) | Ik haat,56) Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbods dagen niet rieken.57)58) |
22) | Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer59) van uw vette beesten mag Ik niet aanzien. |
23) | Doe het getier uwer liederen van Mij weg;60) ook mag Ik uwer luiten61) spel62) niet horen. |
24) | Maar laat het oordeel63) zich daarhenen wenden als de wateren, en de gerechtigheid als een sterke beek. |
25) | Hebt gij Mij veertig jaren64) in de woestijn slachtofferen en spijsoffer toegebracht, o huis Israels? |
26) | Ja, gij droegt65) de tent66) van uw Melech,67) en den Kijun,68) uw beelden, de ster uws gods,69) dien gij uzelf hadt gemaakt. |
27) | Daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver boven Damaskus henen,70) zegt de HEERE, Wiens Naam is God der heirscharen. |