1)jonkvrouw Israëls
  Versta, het koninkrijk en den staat der tien stammen; verg. 2 Kon. 19:21; Jes. 23:12, en Jes. 47:1; Jer. 14:17, enz. met de aantekening.
2)is gevallen,
  Dat is, zal zekerlijk al haast vallen, zie Hos. 4;5, en Hos. 5:5, en Hos. 14:2.
3)weder opstaan;
  Hebr. niet toedoen op te staan; als wanneer iemand ter aarde is nedergestoten, en niet vanzelf weder kunnende opstaan, van alle anderen verlaten wordt en ter aarde liggen blijft; alzo zou Israël tot zijn vorigen bloeienden staat niet wederkomen; ofschoon er enig overblijfsel [gelijk volgt] moge worden gelaten.
4)uitgaat [met] duizend,
  Dat is, die zoveel volk nu ter oorlog uitzendt, waar men met zoveel volk uittrekt, of die zoveel placht uit te leveren.
5)honderd overhouden,
  Dat is, er zal nauwelijks van tien een overblijven; zie wijders Amos 5:15, en Amos 6:9.
6)leeft.
  Dat is, gij zult bevinden dat gij zekerlijk zult leven; zie van zulke beloften Spreuk. 3:3; Ps. 37:3; Ezech. 16:6, met de aantekening. Alzo in Amos 5:6.
7)Beth-el niet,
  Om gemeenschap te hebben met de afgoderij, die men aldaar bedrijft; verg. dit met Hos. 4:15, en Hos. 12:12; idem in Amos 4:4.
8)Gilgal,
  Zie Hos. 4:15.
9)Ber-seba;
  Alwaar men ook al enige afgoderij gesticht had, vermits der oudvaders gezichten. Zie Gen. 26:24,25. en verg. in Amos 8:14.
10)Gilgal zal
  De afgodische inwoners, en die part en deel hebben aan de afgoderij van Gilgal.
11)voorzeker
  Hebr. zal gevankelijk weggevoerd wordende, gevankelijk worden weggevoerd.
12)niet.
  Hebr. Aven, waarvan God Beth-El genoemd heeft Beth Aven, dat is, huis der nietigheid, of ijdelheid, enz. Zie Hos. 4:15.
13)huis van Jozef
  Dat is, Israël, of de tien stammen; waarvan Efra‹m, uit Jozefs zoon, de voornaamste was. Verg. Amos 5:15.
14)vuur,
  Gelijk Amos 1:4, enz.
15)in Beth-el;
  Dit kan men met sommigen voegen bij het voorgaande woord, vertere, de zaak op een uitkomende.
16)Die het recht
  Dit kan men passen op die van Bethel, of die van het huis van Jozef in het algemeen, in het voorgaande vers vermeld. Sommigen nemen het als een verwijtende aanspraak: Gij die, of gij zijt degene, die, enz.
17)alsem verkeren,
  Dat is, in enkel bitterheid, doende onrecht en leed aan de onschuldigen, die tot het recht [zijnde in zichzelven zeer zoet en aangenaam] hunne toevlucht veiliglijk behoorden te nemen, en daardoor bescherm te zijn. Verg. Amos 6:12.
18)doen liggen.
  Als een onwaardig en veracht ding, dat vertreden wordt.
19)Die het
  Hierop verstaan sommigen de voorgaande woorden: Zoekt dien, die, enz. Anderen hechten het aan het volgende vers, beginnende aldus: [diezelfve is het] die, enz. beide in een goeden zin. Verg. Amos 4:13.
20)Zevengesternte en den Orion maakt,
  Zie hiervan en van Orion, Job 9:9.
21)doodsschaduw
  Zie Job 3:5, en Ps. 23:4, met de aantekening.
22)als den nacht verduistert;
  Of, door den nacht.
23)roept,
  Dat is, beschikt dat zij [als op een uitdrukkelijk bevel] uit de zee opklimmen naar boven en den regen maken, dien God op de aarde uitstort. Verg. Jer. 25:29, met de aantekening.
24)aardbodem,
  Hebr. op het aangezicht der aarde.
25)verkwikt
  Als hebbende een welgevallen aan de werken zijner gerechtigheid. Aldus wordt het Hebr. woord ook gebruikt voorzich verkwikken, Job 9:27, en Job 10:20; Ps. 39:14. Verg. wijders Deut. 28:63. Anders: die den verstoorder, of den verstoorde [die niet was dan enkel verwoesting, [ganselijk verwoest] sterkt, of met dapperheid geeft, over, of tegen den, of ene sterke, dat hij dien overwinne en zijne vestingen inneme.
26)vesting.
  Daar het menselijk gans ongezien en onverwacht was. Dien behoorde Israël te vrezen en te zoeken, om zulke zijne oordelen te ontgaan; maar integendeel, enz., gelijk volgt.
27)poort dengene,
  Dat is, in het gericht, dat men in de poorten hield. Zie Gen. 22:17; Job 5:4; Ps. 127:5, met de aantekening. Alzo Amos 5:12, en verg. Jes. 29:21.
28)oprechtelijk spreekt.
  Of, hetgeen oprecht is.
29)vertreedt
  Hebr. op den arme treedt, alsof hij stof en slijk ware. Verg. Amos 2:7, met de aantekening.
30)last koren van hem neemt,
  Dat is, [gelijk sommigen dit bekwamelijk verstaan] zoveel als een mens, of arme, op zijne schouders kan dragen, dat hij met zijn zuren arbeid verdiend of verkregen heeft, menende daarvan met zijn huisgezin te leven, dat neemt gij wolven van hem. Anders: met, of bij lasten neemt gij het koren van hem, door geweld, of hem zulke ontijdige voldoening afdringende, als u maar belieft, zonder op enige billijkheid te zien.
31)gebouwd van gehouwen steen,
  Versta, door veel onrechts, waarvan in het voorgaande en volgende; verg. met dit vers Micha 6:15; Zef. 1:13; idem Jes. 65:21.
32)gewenste wijngaarden geplant,
  Hebr. wijngaarden der begeerte, of van den wens.
33)zij benauwen den rechtvaardige,
  Of, gij benauwt, enz.
34)zoengeld,
  Of, losgeld, rantsoen, om den schuldigen en strafwaardige vrij te laten, tegen Gods wet, Num. 35:31. Of, zij nemen het van den onschuldige, die het hun moet geven zo hij hun geweld ontgaan wil.
35)verstoten de nooddruftigen
  Te weten, van zijn recht, of wijzen hem af, doen hem ter zijde afgaan, van zijn recht, dat buigende en verkerende.
36)poort.
  Gelijk in Amos 5:10.
37)verstandige
  Die God vreest, en dienvolgens recht wijs is. Of, de onderwijzer, leraar.
38)dier tijd
  Als God dit boze volk straffen zal.
39)zwijgen,
  Niet murmurerende tegen Gods oordelen en straffen, hoewel zij zeer zwaar zullen zijn, maar Hem in alles recht gevende, omdat de zonden van Israël zoveel en gruwelijk waren, gelijk voorzegd. Verg. Ps. 37:7. Sommigen verstaan dat God hen straffen zou met het stilzwijgen der profeten of leraars en andere vromen, die het met God hielden, omdat zij niet wilden onderwezen en gestraft zijn, maar de bestraffers bitterlijk haatte en vervolgden, gelijk Amos 5:10. Verg. Matth. 7:6.
40)boze tijd zijn.
  Of, tijd van het kwaad; dat is, der straf, van grote ellende en verwoesting, gelijk Ps. 37:19; Jer. 15:11; Micha 2:3. Sommigen duiden het op de voorgemelde grote boosheid van het volk in dien tijd.
41)met ulieden zijn,
  Zie Gen. 21:22.
42)zegt.
  Dat is, gelijk gij u dus pleegt te beroemen, maar ten onrechte, zolang gij u niet bekeert; of gelijk gij voorgeeft te begeren dat God met u moge zijn.
43)misschien zal de HEERE,
  Verg. Joel 2:14, met de aantekening.
44)Jozefs overblijfsel
  Gelijk Amos 5:6.
45)Daarom,
  Omdat gij alle vermaningen en bestraffingen veracht en geen hoop geeft van bekering.
46)straten zal rouwklage zijn,
  Het zal een universele of algemene ellende zijn, en daarom zal het overal vol misbaar, huilen en wenen zijn.
47)rouwklage zal zijn bij degenen,
  Of, en ter rouwklage, die verstand van kermen hebben.
48)die verstand van kermen hebben.
  Zie Jer. 9:17.
49)wijngaarden
  Waar men over den wijnoogst vrolijk placht te zingen, enz. Zie Ps. 4:8, en Jer. 25:30, met de aantekening.
50)doorgaan;
  Of, als Ik zal doorgaan, enz. met mijne plagen; als Ik den verwoestenden vijand door het ganse land zal doen gaan, gelijk God gezegd werd door Egypte te passeren, als Hij den engel zond om de eertsgeborenen te slaan; Exod. 12:12.
51)dag
  Den bestemden tijd van Gods oordeel en straf. Zie Joel 1:15.
52)begeren!
  Door huichelarij, alsof zij onschuldig waren, en Gods straffen niet hadden te vrezen, of door spotternij, alsof zij zeiden: Wij mochten dien dag wel eens zien, waar blijft hij? Zie Jes. 5:19; Jer. 17:15, met de aantekening, idem in Amos 6:3.
53)duisternis wezen en geen licht.
  Zie Joel 2:2.
54)Als wanneer iemand vlood
  Zodanig zal des Heeren dag zijn, dat gij de straf niet zult ontgaan, maar van het ene verschrikkelijke gevaar in het andere vallen, totdat gij omkomt. Zie Jes. 24:18; Jer. 48:44; Hos. 13:7,8.
55)Zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn,
  Ja gewisselijk, wil de profeet zeggen, gij moogt het loochenen, of u het tegendeel inbeelden zoveel gij wilt, het zal nochtans alzo zijn.
56)haat,
  Zie Jes. 1:11,12,13,14, met de aantekening.
57)verbods[dagen]
  Zie Lev. 23:36.
58)rieken.
  Gelijk wij ook in onze taal spreken van personen en zaken, waarvan wij een groten afkeer hebben. Anders: op uwe verbondsdagen mag, of zal Ik niet rieken; te weten, uw reukwerk, dat gij mij alsdan offert, dat anders in recht gebruik een lieflijke reuk was voor den Heere. Zie Lev. 26:31.
59)dankoffer
  Of, uw vette dankoffers.
60)getier uwer liederen van Mij weg;
  Het Hebr. woord betekent allerlei gedruis, en ook menigte, overvloed. Het zingen en spelen was mede van God te dien tijde in zijne uiterlijken dienst ingesteld, maar van hen [als de rest] verdorven door huichelarij en goddeloosheid, en voornamelijk door die snode afgoderij, bij welke zij hun gezang gebruikten. Zie Amos 8: 3.
61)luiten
  Anders: harpen.
62)spel
  Of, melodie, gezang.
63)oordeel
  Dat is, weest overvloedig en ijverig in recht en gerechtigheid, dat is, het wat Ik eis. Anders: Maar het oordeel zal zich, enz.; dat is, mijne straffen zullen u met geweld en menigte overvallen en overal doordringen, om al uwe huichelarij, afgoderij en goddeloosheid.
64)Mij veertig jaren
  Geenzins, wil God zeggen, want uw hart is niet bij of met mij geweest, niet oprecht voor mij, in dit alles, maar enz., gelijk volgt. Deze vraag loochent sterkelijk. Verg. Hand. 7:41,42,43.
65)droegt
  Dit kan men alzo verstaan dat zij [als moedwillige en ongebonden afgodendienaars], zulks naar de letter somwijlen mogen hebben gedaan; of alzo, dat hun hart niet bij Gods tent [die zij met het lichaam droegen] en zijn Godsdienst, maar bij hunne afgoden geweest is, die zij in het hart droegen, zulks dat hun uiterlijke huichelende godsdienst voor God niets dan enkel afgoderij is geacht geweest.
66)tent
  Of, hut, gehemelte, deksel. Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier zo gevonden. Het schijnt dat de profeet de heidense afgodische namen verwijtend hier gebruikt, om Israël te beschamen.
67)Melech,
  Dat is, koning; versta den afgod Molech, of Milcom, en zie Jer. 49:1, idem in Amos 7:13.
68)Kijun,
  Dit houden sommigen voor den naam van een afgod, idem de planeet Saturnus. Doch men kan het ook bekwamelijk met anderen aldus overzetten: en het gereedschap, [of, stelling, stijlen, het gestoelte] uwer beelden.
69)ster uws gods,
  Dat is, de beeltenis van de ster van uwen afgod; verg. Hand. 7:41,42,43; idem Jer. 7:18, met de aantekening. Enigen menen dat Molech Saturnus is geweest, en anderen van Baäl, de andere planeten of sterren. Anders: het gesternte uwer goden, enz.
70)ver boven Damaskus henen,
  Tot de uiterste omstreken van Assyrië, ja boven Babylonië. Zie Hand. 7:43; idem 2 Kon. 17:6. Van Damaskus, zie Gen. 14:15, en 2 Sam. 8:5. Sommigen duiden het ook op de scherpheid dezer gevangenschap, die veel harder zou zijn dan die van Syrië, onder Hazael; 2 Kon. 13:3,7.