1)een onweder,
  Zie boven, Job 38:1.
2)Gord nu
  Zie boven, Job 38:3.
3)onderricht Mij.
  Zie op de voorgemelde plaats.
4)ook Mijn
  Dat is niet alleen uw oprechtheid verdedigen, maar ook mijn gerechtigheid tekort spreken.
5)oordeel
  Versta, het recht dat God had in het straffen van Job.
6)verdoemen,
  Zie van dit woord Deut. 25:1.
7)arm
  Dat is, macht en sterkte, gelijk God. Alzo Exod. 15:16; Deut. 33:27; Ps. 79:11, en Ps. 89:14, en Ps. 136:12.
8)Versier
  Te weten, gelijk Ik daarmede versierd en bekleed ben. Zie Ps. 93:1, en Ps. 96:6, en Ps. 104:1; Jes. 51:9. God wordt gezegd hiermede aangetogen en bekleed te zijn, omdat zij zich in al zijne oordelen en werken vertonen, hetwelk Job vermaand werd na te komen, zo hij lust had met God te richten. Vergelijk boven, Job 29:14, en de aantekening.
9)verbolgenheden
  Versta, zeer heftige en uitvarende gramschap, die Gode menselijkerwijze hier toegeschreven wordt, alsook boven, Job 21:30; Ps. 78:49. De zin is dat Job de macht niet had om zijn vijanden en tegenpartijders te dempen en tenonder te brengen, gelijk wel God had, en dat hij daarom zich niet tegen God moest gesteld hebben, willende tegen hem als tegen zijn partij zijn zaak verdedigen. Zie boven, Job 13:22, en Job 16:21, en Job 23:3,4,5, enz.
10)zie
  Dat is, veracht hem en aanschouw hem met een gram en dreigend oog; alzo in Job 40:7, en onder, Job 41:25.
11)in hun plaats!
  Te weten, daar zij verheven en prachtig zijn, hebbende daar al hun staat, vermogen en geweld.
12)te zamen
  Te weten, de goddelozen.
13)stof;
  Dat is, in het graf, waar zij in stof veranderd worden; dat is, dood hen. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 22:16.
14)verbind
  Dat is, maak dat men hen niet meer in de wereld ziet, want de aangezichten der doden pleegt men met doeken te verbinden en te dekken. Vergelijk Spreuk. 10:16, en de aantekening; idem Joh. 11:44, en Joh. 20:7.
15)omdat
  Dat is, dat gij genoegzaam voor uzelven zijt, gelijk Ik ben, om u in het gericht tegen mij te vergelijken.
16)rechterhand
  Dat is, uw kracht en sterkte; alzo Ps. 89:43; Jes. 41:13.
17)Behemoth,
  Dit woord wordt van velen overgezet olifant. Anderen menen dat het een algemene naam is, begrijpende alle aardse beesten, zowel tamme als wilde, die zeer groot van lichaam zijn, onder welke de olifant een van de voornaamste is. Het woord staat in het getal van velen om de grootheid van dit beest uit te drukken; alzo wijsheden, voor de opperste en hoogste wijsheid; Spreuk. 1:20.
18)nevens u;
  Dat is, zowel als u; of met u; dat is, op denzelfden dag der schepping als Ik de eerste twee mensen, en in hen u, oorspronkelijk gemaakt heb. Anders, opdat hij met u op de aarde wonen zou.
19)hij eet hooi,
  Hetwelk een bewijs en teken is van Gods voorzienigheid en macht, waardoor de allergrootste en sterkste beesten worden getemd en den mensen onderworpen.
20)navel
  De zin is, dat hij niet alleen in de lenden, dat is in de opperste delen zijns lichaams, maar ook in de onderdelen [die het zwakst plegen te zijn], als in den buik en den navel, enz., zeer sterk is.
21)zijn staart
  Anders, hij roert, of richt zijn staart op, enz.; te weten, zo recht opgeheven en zo onbewegelijk als een ceder.
22)doorvlochten.
  Dat is, door elkander, ingewikkeld en doortrokken.
23)vast koper;
  Hebreeuws, sterkten des kopers, of des staals.
24)een hoofdstuk
  Dat is, het voornaamste stuk der werken Gods onder de viervoetige dieren, ten aanzien van zijn grootte en sterkte.
25)zijn zwaard
  Die het woord behemoth voor den olifant nemen, verstaan door zijn zwaard zijn snuit, of uitstekende tanden, waarmede hij zich als met een hand behelpt en grote kracht bedrijft. Anders, kan zijn zwaard tot hem voegen; te weten, om hem te doden; dat is, kan hem doden.
26)Omdat
  Dat is, omdat hij niet leeft bij den roof, maar bij het gewas, dat op de bergen voortkomt, zo is het dat andere dieren hem niet vrezen, maar in zijn tegenwoordigheid zonder schroom en zorg zijn. Anders, als de bergen, enz. zo spelen, enz.
27)aldaar.
  Dat is, in de plaats waar hij weidt.
28)schaduwachtige
  Dat is, die schaduw van zich geven. Alzo in Job 40:17.
29)in een schuilplaats
  Te weten, waar hij verkoeling en verversing zoekt tegen de grote en felle hitte der zon.
30)elkeen
  Of, tot [zijn] schaduw; dat is, opdat zij hem schaduw zouden maken.
31)doet
  Te weten, als hij in de rivier ingaat om te drinken, belet hij den loop van den rivier. Of, hij zwelgt de rivier met geweld in. Waarvan de zin is dat hij zoveel water inzuigt, dat hij de rivier schijnt te zullen inzwelgen. Dit zijn poëtische en overtollige manieren van spreken.
32)verhaast
  Te weten, in het drinken niet vrezende den waterstroom, noch dat enig mens of beest hem zou kunnen verjagen en verhinderen, gelijk men schrijft dat andere gedierten uit de rivier Nijl met grote zorg drinken, vrezende van den krokodil verslonden te worden. Anders, [dat] zij, te weten de rivier, zich niet kan haasten, te weten om in haar loop voort te vloeien.
33)Jordaan
  Zie van deze rivier Gen. 13:10.
34)voor zijn ogen
  Dat is, dat hij het ziet, met geweld en niet met behendigheid.
35)Leviathan
  Versta, een zeer groot en schrikkelijk zeegedierte, hetwelk leviathan genoemd wordt, naar sommiger gevoelen van het Hebreeuwse woord lavah, hetwelk betekent bijdoen, bijvoegen, omdat zijn lijf met vele schubben bedekt is, die zeer vast samengevoegd zijn. Sommigen verstaan een zeedraak. Vergelijk Jes. 27:1.
36)trekken,
  Te weten, om hem te vangen, gelijk men andere vissen vangt. Hij wil zeggen: Neen gij, want hij is veel te groot en te sterk om zo gevangen te worden.
37)zijn tong
  Te weten, trekken, nadat gij hem met den angel of haak gevat hebt. Anders, zult gij zijn tong met een koord nedertrekken?
38)in den neus
  Versta, een ijzeren angel, hebbende den vorm van een gekromde bies. De zin is dat een mens met een zodanig instrument den leviathan, als hij hem gevangen had, niet zou kunnen vasthouden en bedwingen, gelijk men wel doet met andere beesten.
39)doorn
  Of, haak uit doornen, of naar den vorm der doornen gemaakt.
40)veel smekingen
  Te weten, om uit uw handen verlost te worden, nadat gij hem gevangen hebt, en zijns zelfs weder te worden. Het is van de beesten menselijkerwijze gesproken. Vergelijk boven, Job 39:21.
41)zachtjes
  Hebreeuws, zachte, of gladde dingen, of redenen, voortkomende van degenen, die met ootmoedig bidden pogen iets te verkrijgen.
42)een eeuwigen
  Hebreeuws, tot een slaaf, of knecht der eeuwigheid; dat is tot een slaaf, die u eeuwiglijk dient en onderworpen is.
43)vogeltje,
  Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 7:14, en Lev. 14:4.
44)voor uw jonge
  Te weten, opdat zij daarmede zich vermaken en tijdverdrijf hebben zouden.
45)metgezellen
  Versta, de vissers, die tezamen in een verdrag en compagnie zijn, en zulk een vis zouden mogen gevangen hebben.
46)maaltijd
  Te weten, uit blijdschap van een zodanige vangst, of uit hoop daarvan.
47)kooplieden?
  Hebreeuws, de Kanaänieten. Zo waren de kooplieden genaamd, omdat de oude inwoners van het land Kanaän veel met koophandel omgingen, zijnde daartoe aan de Middellandse zee zeer wel gelegen. Het woord is zo ook genomen Spreuk. 31:24; Jes. 23:8; Hos. 12:8.
48)vullen,
  Dat is, om en om vatten en gans doorsteken, om hem te vangen en vast te houden.
49)zijn hoofd?
  Te weten, waar de vissers mede geslagen, vastgehouden en gevangen worden.
50)op hem,
  Te weten, om hem te strelen en troetelen, en alzo met vriendschap aan u te krijgen. Anders, leg gij uw hand op hem, om hem geweldiglijk aan te tasten en zo te vangen.
51)des strijds,
  Te weten, dien gij zoudt moeten uitstaan, indien gij hem enigszins aantastte om hem te vangen.
52)doe het niet meer.
  Dat is, poog niet meer aan hem te komen, uit vrees van schade te lijden. Anders, ik wil niet meer des strijds gedenken.
53)zijn hoop
  Te weten, desgenen die hem vangen wil, en daartoe de hand aan hem legt. Anders, de hoop van hem; te weten, te vangen.
54)feilen;
  Hebreeuws, leugenachtig worden; dat is, gans nietig en tevergeefs, overmits hij hem niet vangen zal.
55)hij ook
  Te weten, de leviathan. Anders, zal hij [te weten, die hem zoekt te vangen] ook [niet] voor zijn gezicht, of als hij gezien wordt, nedergeslagen, of nedergeworpen worden?
56)gezicht
  Dat is, desgenen, die hem zoekt te vangen.
57)nedergeslagen
  Te weten, door vrees van dengene, die hem vangen wil.