1)hierover
  Te weten, over de werken Gods, die ik nu verhalen zal.
2)springt
  Hebreeuws, wordt verzet, of versteld.
3)Hoort
  Hebreeuws, horende hoort.
4)Zijner stem,
  Te weten, Gods. Versta, den donder. Alzo onder, Job 37:4,5; Ps. 29:3.
5)geluid,
  Anders, gerommel, of gedreun. Hebreeuws, spraak.
6)[dat]
  Dat is, dat door zijn bevel geschiedt. Vergelijk Deut. 8:3, en de aantekening.
7)Dat zendt
  Te weten, het geluid des donders.
8)Hij rechtuit
  Te weten, God.
9)Zijn licht
  Dat is, Gods bliksem en weerlicht. Alzo boven, Job 36:30.
10)einden
  Hebreeuws, vleugelen. Alzo onder, Job 38:13; Jes. 11:12.
11)Daarna
  Te weten, na het zenden des lichts, vermeld in Job 37:3.
12)de stem;
  Dat is, met den donder. Elihu wil niet zeggen dat het geklater des donders natuurlijk geschiedt na den bliksem, maar hij ziet op hetgeen de mensen eerst gewaar worden, want het licht des bliksems valt eer in het gezicht dan het geluid des donders in de oren.
13)die dingen niet,
  Te weten, regen, hagel, wind en ander onweder, dat met den donder pleegt verenigd te zijn. Of, men kan invoegen het woord, die [bliksemen].
14)zegt
  Gods zeggen is zijn doen. Zie Gen. 1:3.
15)den plasregens
  Te weten, gebiedt God dat hij op de aarde vallen zou.
16)plasregen
  Hebreeuws, de plasregens der regens zijner sterkte.
17)[Dan]
  Te weten, als het zeer sneeuwt of regent.
18)zegelt
  Dat is, sluit de handen toe, dat zij op het veld niet werken kunnen door het onweder. Hebreeuws, in, of op de hand.
19)van ieder mens
  Dat is, van alle landbouwers.
20)kenne
  Dat is, opdat de landbouwer door de gelegenheid van den stilstand des werks, uit een ieder zijner werklieden tehuis op zijn gemak vernemen zou, hoe het met hun ganse werk te veld gesteld is. Anders, tot kennis aller mensen, die Hij gemaakt heeft.
21)En het gedierte
  Te weten, als het onweder is; gelijk in Job 37:7.
22)loerplaatsen,
  Het Hebreeuwse woord betekent zulke plaatsen, waarin de beesten niet alleen schuilen voor het onweder, maar ook loeren op hun aas; vergelijk onder, Job 39:2.
23)en blijft
  Hebreeuws, woont in zijne woningen.
24)binnenkamer
  Vergelijk boven, Job 9:9, en de aantekening. Sommigen verstaan de dikke wolken of andere verborgen schatkamers, waar de winden uit voortkomen.
25)verstrooiende
  Die uit het noorden komen.
26)[zijn]
  Versta den wind, die ook zo genaamd wordt 2 Sam. 22:16; Ps. 18:16. Hebreeuws, door het geblaas Gods geeft Hij de vorst.
27)brede wateren
  Hebreeuws, de breedte der wateren in klontering, of pranging, of praming, of stijvigheid en vastigheid is; dat is vast ineengedrongen en geklonterd door de koude.
28)[door] klaarheid;
  Namelijk, mits die door het schijnsel der zon te verdunnen, te verdelen en te verstrooien. Anders, door bevochtiging [der aarde]; dat is, als Hij de wolken zeer ontsluit om water uit te gieten; waardoor de wolken bij gelijkenis van degenen, die veel werk doen, worden gezegd vermoeid te worden.
29)de wolk
  Dat is, waardoor Hij licht en klaarheid voortbrengt, als zij verstrooid is. Of, versta, de wolk van zijn weerlicht, of bliksems, waardoor God het weerlicht of den bliksem doet voortschieten. Anders, Hij verstrooit de wolken zijns regens. Vergelijk boven, Job 36:30, met de aantekening.
30)Die keert
  Te weten, de wolk, van welke in Job 37:11 gesproken is.
31)wijzen raad
  Het Hebreeuwse woord betekent meest vlijtige kloekheid en beraadzaamheid in het regeren; gelijk de stuurlieden ter zee met bijzondere behendigheid hun schip weten te sturen en ter gewenste plaats te brengen. Alzo hier, Spreuk. 1:5, en Spreuk. 11:14, en Spreuk. 20:18, en Spreuk. 24:6. Elders wordt het in het kwade genomen voor des bozen listige en schalkse raadslagen; gelijk Spreuk. 12:5.
32)[door] ommegangen,
  Te weten, waardoor de wolk van het ene oord der lucht in het andere gedreven wordt, geleid zijnde door Gods voorzienigheid, naar de orde, die Hij in de natuur gesteld heeft.
33)dat zij doen
  Te weten, niet alleen de wolk, maar ook al de andere voorverhaalde schepselen, als de winden, de sneeuw, de regen, enz.
34)gebiedt,
  Dat is, al wat Hij daardoor doet. Zie boven, Job 36:32.
35)op het vlakke
  Hebreeuws, op het aangezicht der aarde. Vergelijk Gen. 1:2.
36)die tot
  Te weten, de wolk.
37)roede,
  Dat is, kastijding en straf voor de mensen; zie boven, Job 9:34.
38)Zijn land,
  Dat is, om het land met al de andere schepselen, die daarin zijn, naar zijn goed welbehagen te bezoeken. Zij worden Gods genaamd, omdat zij Hem toebehoren, zijnde van Hem geschapen.
39)weldadigheid
  Te weten, om die tegen de mensen te bewijzen.
40)beschikt.
  Hebreeuws, doet vinden.
41)dezelve
  Te weten, wolken. Anders, wonderen.
42)orde stelt,
  Te weten, om door dezelve te werken; of, op die [zijn hart] stelt; dat is, achtgeeft, met een voornemen, om door dezelve zijn weldaden te bewijzen, of oordelen uit te voeren.
43)licht
  Dat is, den bliksem en het weerlicht, alzo boven, Job 37:3, en Job 36:30. Hij wil zeggen, dewijl Job zodanige natuurlijke dingen ten volle niet kon begrijpen, dat hij nog veel minder den grond van Gods oordelen kon uitvinden.
44)opwegingen
  Dat is, van de manier, op welke de wolken in de lucht worden opgehangen als in een gelijke weegschaal, dat zij niet ten enenmale nedervallen op de aarde.
45)Desgenen,
  Dat is, Gods, wiens wijsheid volkomen is in het beschikken, en kracht in het uitvoeren van al zijne werken; vergelijk 1 Sam. 2:3.
46)Hoe uw klederen
  Alsof hij zeide: Kunt gij ook dit geringe stuk ten volle wel begrijpen, hoe de kleding aan uw lijf warm wordt door de verwarmde lucht. Weliswaar dat Job dit wel enigszins verstaan kon; maar Elihu spreekt van een volmaakte doorgronding aller omstandigheden, om ten volle te weten hoe, waarom, wanneer, waar, over wien de Heere zulks wil doen.
47)Hij de aarde
  Te weten, God.
48)stil maakt
  Dat is, vrijmaakt van de winden, die koude veroorzaken.
49)uit het zuiden?
  Dat is, door de zon uit het zuiden schijnende.
50)met Hem
  Te weten, met God, alsof gij zijn metgezel in het scheppen der wereld geweest waart.
51)vast zijn,
  Te weten, hoewel ze van een zeer dunne zelfstandigheid zijn.
52)als een gegoten spiegel?
  Namelijk, vanwege haar klaarheid en doorluchtigheid. Elihu wil zeggen, naardien Job dat grote werk der schepping niet gemaakt had, noch ook zou kunnen maken, dat hij zich billijk onder dien Almogende behoorde te vernederen, voornamelijk omdat men uit de volmaaktheid zijner macht moet oordelen van de volmaaktheid zijner rechtvaardigheid.
53)Hem zeggen zullen;
  Te weten, God, zo wij in twist en tegenspreking met Hem komen zouden, gelijk gij dan wilt, om uw recht tegen Hem te verdedigen. Zie boven, Job 13:3, en Job 23:3,4, enz., en Job 31:35.
54)ordentelijk
  Te weten, waartoe noch stof van redenen, noch bekwaamheid van woorden, noch kunst van stellen vindende.
55)de duisternis.
  Te weten, van ons verstand, hetwelk niet ten volle Gods werken kan doorgronden, veelmin in samenspreking bestaan tegen zijn wijsheid.
56)Hem
  Te weten, Gode; dat is, zal iemand Gode durven verhalen en voorstellen, hetgeen ik zou mogen voorgenomen hebben kwalijk van God te spreken?
57)[zo]
  Te weten, gelijk gij, o Job, van God en zijn regering gesproken hebt.
58)Denkt iemand
  Hebreeuws, zegt; te weten in zijn hart; dat is, denkt iemand. Zie Gen. 20:11; of zegt hij; te weten, met den mond.
59)[dat],
  Te weten, dat hij zulke woorden Gode zou durven voordragen.
60)verslonden worden.
  Namelijk, van de majesteit Gods.
61)licht
  Dat is, de zon, als zij in haar vollen glans is en de lucht doorstralende. Zie boven, Job 25:3. De zin is, dewijl wij de zon, als zij ten allerklaarste schijnt, met onze ogen niet kunnen aanschouwen, hoeveel minder kunnen wij de oneindelijke majesteit Gods verdragen en zijn verborgen oordelen met ons verstand begrijpen?
62)dien zuivert;
  Te weten, hemel.
63)noorden
  Te weten, als de hemel door den noordenwind gezuiverd en klaar gemaakt is; vergelijk boven, Job 37:9.
64)het goud
  Versta, schoon en klaar weder met zonneschijn, welke bij het goud wordt vergeleken, om zijn klaarheid en zuiverheid. Vergelijk Zach. 4:12, met de aantekening.
65)komt;
  Dat is, zich uitspreidt in de lucht.
66)vreselijke majesteit!
  Te weten, welker glans oneindig meerder is dan van de zon. Anders, bij den vreeslijken God is majesteit.
67)doch
  Dat is, hoewel Hij almogend is, nochtans zal Hij zijn grote kracht niet gebruiken, om naar het hoogste recht hier met den mens te handelen. Anders, Hij is groot van kracht en van oordeel, en van grote gerechtigheid, Hij verdrukt niet.
68)Hij ziet
  De zin is, dat God, om barmhartigheid en weldadigheid tegen de mensen te bewijzen, wordt bewogen, niet door iets da Hij in den mens ziet, al ware hij een van de allerwijste, maar alleen door zijn liefde, die Hij ons toedraagt in den Messias, en dat tot verheerlijking zijns heiligen naams.
69)wijzen
  Dat is, die een kloek en wijs verstand hebben. Alzo Exod. 28:3, en Exod. 31:6, en Exod. 35:25; vergelijk ook boven, Job 9:4, en de aantekening. Anders, Hij ziet geen wijzen van hart; of, zal Hij niet alle wijzen van hart aanzien? dat is, achtnemen op degenen, die recht wijs zijn?