1)tot ulieden
  Of, over, van, ulieden aangaande gesproken heeft.
2)den weg
  Of, in den weg der heidenen [te gaan], dat is hun afgodische wijze en manier van doen te volgen.
3)tekenen
  Zon, maan, sterren, enz. Zie Gen. 1:14, die de heidenen tot afgoden maakten, en hun de regering der wereld toeschreven, en uit haren loop toekomstige dingen voorzeiden, waarin de Joden hen navolgden, gelijk te zien is boven Jer. 7:18, enz.
4)dewijl
  Anders: hoewel, niettegenstaande, enz. idem, maar laat de heidenen, enz.
5)inzettingen
  De afgoden, afgodische ordinantiën, ceremoniën.
6)hout,
  Vergelijk onder Jer. 10:8, of, [iemand] houwt een boom af uit het woud, [tot] een werk, enz.
7)pronkt
  Hebreeuws, hij maakt het schoon, fraai.
8)ze met nagelen
  De gemaakte houten afgoden maken zij vast aan een wand of pilaar.
9)het niet
  Beeld, de afgod.
10)waggele.
  Of, niet uitga, of men laat het niet waggelen; dat is, men maakt het zo vast dat het buiten gevaar is van los te worden en te vallen, waarvoor deze houten god zichzelven niet kan bewaren.
11)palmboom
  Stijf, of strak overeind staande, van evendrachtig geslagen platen rechtop gemaakt, alsof zij leven hadden en spreken wilden, maar kunnen geen werk van een levend mens doen, gelijk volgt.
12)dicht werk,
  Zie Exod. 25:31.
13)moeten
  Hebreeuws, dragende worden zij gedragen.
14)kwaad doen,
  Hunne vijanden niet beschadigen, noch hunne vrienden helpen. Vergelijk Deut. 32:31.
15)mogendheid.
  Daar integendeel alle afgoden machteloos zijn.
16)heidenen?
  Zelfs regerende over die volken, die U niet kennen maar de afgoden dienen.
17)komt U toe;
  Of, past U, dat men U vreze.
18)wijzen
  Die zich meest van wijsheid plegen te beroemen en toch enkel dwazen zijn, gelijk in Jer. 10:8 bewezen wordt.
19)ganse
  Dat is, al hunne koninkrijken, die tezamen een afgodisch heidens koninkrijk uitmaken.
20)In een ding
  Of, tezamen, allen ineen gerekend.
21)onvernuftig
  Als onvernuftige beesten; alzo Jer. 10:14,21; zie Ps. 49:11.
22)hout
  Door de afgodische beelden en hun dienst worden de mensen tot enkel ijdelheid gevoerd, het zijn niets dan leermeesters van enkel ijdelheid; zie 2 Kon. 17;15, en van het gebruik van het Hebreeuwse woord, dat onderwijs en tucht betekent, Spreuk. 16:22.
23)Uitgerekt
  In platen.
24)Tarsis
  Over den oceaan; zie 1 Kon. 10:22.
25)Ufaz,
  Dit houdt men een te wezen met Ofir; waarvan zie 1 Kon. 9:28; anderen houden het voor Fez.
26)hun
  Der afgodische beelden.
27)wijzen
  Dat is, ervaren, kunstige werklieden, vergelijk boven Jer. 9:17, en Exod. 31:6.
28)zijn zij
  De afgoden.
29)de Waarheid,
  Anders: de Heere is waarachtig God; of, [in] waarheid; dat is, waarlijk, waarachtiglijk.
30)levende
  Die allereigenlijkst gezegd mag worden te leven, als hebbende van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn onbegrijpelijk, goddelijk leven en wezen in en van zichzelven, en levendmakende wien en wat Hij wil, als zijnde de fontein en auteur des levens; zie Joh. 5:21,26, enz.; waarom Hij alleen als God behoort gekend en geëerd te worden.
31)eeuwig
  Hebreeuws, Koning der eeuwigheid. Vergelijk 1 Tim. 1:17.
32)Aldus
  Jer. 10:11 is gesteld in de Chaldeeuwse of Babylonische spraak, om den vromen Joden te leren hoe zij, in de gevangenschap van Babel zijnde, hun geloof van den waren God zouden belijden en de afgodendienaars tegenspreken.
33)Die de aarde
  Onze God, dien wij dienen, van wien Jer. 10:10 gesproken is.
34)bereid
  Of, bevestigd, gevestigd.
35)stem
  Versta, den donder, gelijk Ps. 29:3, enz., of Gods bevel, gelijk sommigen.
36)gedruis
  Of, veelheid, menigte.
37)hemel,
  Dat is, de lucht.
38)met den regen,
  Zie Job 37:11, en Job 38:25; of tot regen, voor den regen.
39)schatkameren.
  Zie Job 38:22, en Ps. 135:7.
40)Een ieder
  Versta, alle kunstige werkmeesters der afgodische beelden zij zo dom en onvernuftig geworden als beesten.
41)zodat
  Of, van, door, of, in, vanwege [hunne] kunst van beelden te maken, waarin zij een groten roem meenden te behalen; vergelijk Rom. 1:22.
42)gesneden beeld;
  Of, gegraven.
43)leugen;
  Of, valsheid; het is enkel bedrog.
44)geest
  Dat is, adem, geblaas; zie Job 9:18.
45)hen.
  De gesneden en gegoten beelden.
46)een werk
  Dat is, enkel verleidend werk.
47)hunner
  Als God de afgoden en afgodendienaars tezamen zal straffen en verdelgen.
48)deel
  Alzo noemt zich de Heere, omdat Hij een God, bondgenoot en Heiland, en vervolgens als een onwaardeerlijk erfdeel van zijn volk geworden is in den Messias; wiens medeërfgenamen zij zijn; Rom. 8:17; vergelijk Ps. 16:5.
49)die,
  Te weten afgoden.
50)want Hij is
  Of, maar.
51)roede
  Zie Ps. 74:2.
52)heirscharen
  Zie 1 Kon. 18:15.
53)Raap
  Hebreeuws eigenlijk, verzamel, en voorts, neem, of raap weg; zie Ps. 26:9. De woorden staan hier in het vrouwelijk geslacht, waaruit bij velen afgenomen wordt, dat God hier de dochter van Zion, of Jeruzalem aanspreekt, dat zij [zonder zich op de vastigheid der stad te verlaten] haar goed zou pakken en vluchten, overmits den nakenden overval der Babyloniërs, waarvan in het volgende, en klaarlijk Jer. 10:22; vergelijk boven Jer. 6:1, en Jer. 8:14; Ezech. 12:3,4. enz.; sommigen verstaan het van Babel.
54)kramerij
  Of, koopmanschap.
55)wegslingeren,
  Door de Babyloniërs als met een slinger uit het land werpen.
56)vinden.
  Dat is, welverdiende straffen ontvangen, of de waarheid mijner profetieën metterdaad bevinden.
57)O, wee
  Woorden des lands, of van het volk van Jeruzalem, enz., gelijk boven Jer. 4:31, of van den profeet, sprekende in den persoon des volks, alsof het zijn eigen lijden ware, dat hij gevoelt en draagt; vergelijk onder Jer. 14:17.
58)breuk!
  Gelijk boven Jer. 4:6, en onder Jer. 14:17.
59)had gezegd:
  Te weten bij mijzelven, dat is, gedacht dat het zo zwaar niet vallen zou, of ik zou het kunnen dragen en overkomen, maar het valt geheel anders dan ik mij had ingebeeld.
60)Dit is immers
  Anders: gewisselijk dit is ene krankte, nochtans moet ik ze dragen, alsof hij zeide: Dit is wel terecht een zware krankte, veel zwaarder dan ik gemeend had, evenwel moet ik er aan.
61)kinderen
  Dat is, burgers van de stad Jeruzalem, in wier naam deze klacht gedaan wordt.
62)herders
  Kerkelijke en politieke voorstanders.
63)onvernuftig
  Gelijk boven Jer. 10:8,14.
64)verstandiglijk
  Anders: zijn zij niet gelukkig, of voorspoedig geweest.
65)weide
  Dat is, kudde van hunne weide, de gemeente.
66)weg niet is;
  Dat is, zijn voornemen en doen niet in zijne macht is; zie Gen. 6:12.
67)gang richte.
  Of, trede, stap. Dienvolgens [wil de profeet zeggen] verzaken ik en alle gelovigen al onze eigen wijsheid en krachten, bevelende al ons voornemen en doen in dezen nood aan uw vaderlijke regering; biddende, dewijl Gij dit land door den koning van Babel wilt straffen, en hij met al zijn regering ook besloten is, dat Gij hem perk en maat wilt stellen, en uwen toorn met barmhartigheid over uw volk matigen, volgens uw genadige verbondsbeloften. Vergelijk boven Jer. 4:27, hierop slaat dit en Jer. 10:24.
68)Kastijd mij
  Zie Ps. 6:2.
69)mate;
  Hebreeuws eigenlijk, met oordeel; dat is, hier, met redenen en discretie, of op een redelijke, of matige wijze, zoals Gij uwen kinderen beloofd hebt, dat Gij ook volgens uwe gerechtigheid houden zult. Zie onder Jer. 30:11, en Jer. 46:28, en vergelijk Jes. 30:18; Ezech. 34:16; het tegendeel is de vernietiging, waarvan in het volgende.
70)te niet maakt.
  Hebreeuws, vermindert, klein, weinig, of gering maakt; dat is, niet verbrijzelt of vergruist, of zo klein maakt dat ik geen volk meer zij, hetwelk een gevolg is van de uitstorting des goddelijken toorns, waarvan in Jer. 10:25. Dit wordt gesteld tegen de matige kastijding.
71)Stort
  Alsof hij zeide: Wilt Gij immers uw vollen toorn uitstorten, doe het toch niet over uw eigen volk, maar liever over uwe en uws volks vijanden.
72)niet kennen,
  Zie Job 18:21, en Ps. 79:6.