< Jeremia 6 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
1)Vlucht met hopen,1) gij kinderen van Benjamin! uit het midden van Jeruzalem, en blaast de bazuin te Thekoa,2) en heft een vuurteken3) op te Beth-Cherem;4) want er kijkt een kwaad5) uit van het noorden,6) en een grote breuk.7)
2)Ik heb wel de dochter Sions8) bij een schone9) en wellustige vrouw vergeleken;10)
3)Maar er zullen herders11) tot haar komen met hun kudden;12) zij zullen tenten rondom tegen haar opslaan;13) zij zullen een iegelijk zijn ruimte afweiden.14)
4)Heiligt15) den krijg tegen haar, maakt u op, en laat ons optrekken op den middag;16)17) o, wee ons! want de dag heeft zich gewend, want de avondschaduwen neigen zich.18)
5)Maakt u op, en laat ons optrekken in den nacht, en haar paleizen verderven!
6)Want zo zegt de HEERE der heirscharen:19) Houwt bomen af, en werpt21) een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad, die bezocht22) zal worden; in het midden van haar23) is enkel verdrukking.20)
7)Gelijk een bornput zijn water opgeeft,24) alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom25) en plaging is steeds voor Mijn aangezicht.
8)Laat u tuchtigen,26) Jeruzalem! opdat Mijn ziel niet van u afgetrokken worde,27) opdat Ik u niet stelle tot een woestheid, tot een onbewoond land.
9)Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zij zullen28) Israels overblijfsel vlijtiglijk29) nalezen, gelijk een wijnstok; breng uw hand weder, gelijk een wijnlezer,30) aan de korven.
10)Tot wie zal ik spreken en betuigen, dat zij het horen? Ziet, hun oor is onbesneden,31) dat zij niet kunnen toeluisteren; ziet, het woord des HEEREN is hun tot een smaad,32) zij hebben geen lust daartoe.33)
11)Daarom ben ik vol van des HEEREN grimmigheid,34) ik ben moede geworden van inhouden; ik zal ze uitstorten35) over de kinderkens36) op de straat, en over de vergadering der jongelingen te zamen; want zelfs de man met de vrouw zullen gevangen worden, de oude met dien, die vol is van dagen.37)
12)En hun huizen zullen omgewend38) worden tot anderen, met te zamen de akkers en vrouwen; want Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands, spreekt de HEERE.
13)Want van hun kleinste aan tot hun grootste toe pleegt39) een ieder van hen gierigheid, en van den profeet40) aan tot den priester toe bedrijft41) een ieder van hen valsheid.
14)En zij genezen42) de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste,43) zeggende: Vrede, vrede!44) doch daar is geen vrede.
15)Zijn zij beschaamd,45) omdat zij gruwel bedreven hebben? Ja, zij schamen zich46) in het minste niet, weten ook niet van schaamrood te maken; daarom zullen zij vallen onder de vallenden, ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij struikelen, zegt de HEERE.
16)Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden,47) waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden48) voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen.
17)Ik heb ook wachters49) over ulieden gesteld, zeggende: Luistert naar het geluid der bazuin; maar zij zeggen: Wij zullen niet luisteren.
18)Daarom hoort, gij heidenen!50) en verneem, o gij vergadering!51) wat onder hen is.52)
19)Hoor toe, gij aarde!53) Zie, Ik zal een kwaad brengen over dit volk, de vrucht hunner gedachten;54) want zij merken niet op Mijn woorden, en Mijn wet verwerpen zij.
20)Waartoe zal dan de wierook55) voor Mij uit Scheba komen,56) en de beste kalmus57) uit verren lande? Uw brandofferen zijn Mij niet behagelijk,58) en uw slachtofferen zijn Mij niet zoet.59)
21)Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet, Ik zal dit volk allerlei aanstoot60) stellen; en daaraan zullen zich stoten te zamen vaders en kinderen,61) de nabuur en zijn metgezel, en zullen omkomen.
22)Zo zegt de HEERE: Ziet, er komt een volk uit het land van het noorden,62) en een grote natie zal opgewekt63) worden uit de zijden der aarde.64)
23)Boog en spies65) zullen zij voeren,66) het is67) een wreed volk, en zij zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee, en op paarden zullen zij rijden; het is toegerust,68) als een man ten oorlog tegen u, o dochter van Sion!
24)Wij hebben zijn gerucht69) gehoord, onze handen zijn slap geworden;70) benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een barende vrouw.
25)Gaat niet uit in het veld, noch wandelt op den weg; want des vijands zwaard is er, schrik van rondom!71)
26)O dochter Mijns volks! gord een zak aan,72) en wentel u73) in de as,74) maak u rouw eens enigen zoons,75) een zeer bitter misbaar;76) want de verstoorder zal ons snellijk overkomen.
27)Ik heb u77) onder Mijn volk gesteld, tot een wachttoren,78) tot een vesting; opdat gij hun weg79) zoudt weten en proeven.
28)Zij zijn allen de afvalligsten der afvalligen,80) wandelende in achterklap;81) zij zijn koper82) en ijzer; zij zijn altemaal verdervers.83)
29)De blaasbalg84) is verbrand, het lood is van het vuur verteerd; te vergeefs heeft de smelter zo vlijtiglijk85) gesmolten, dewijl de bozen niet afgetrokken zijn.86)
30)Men noemt87) ze een verworpen zilver; want de HEERE heeft hen verworpen.