|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
|
1) | Hoort het woord, dat de HEERE tot ulieden1) spreekt, o huis Israels! |
2) | Zo zegt de HEERE: Leert den weg2) der heidenen niet, en ontzet u niet voor de tekenen3) des hemels, dewijl4) zich de heidenen voor dezelve ontzetten. |
3) | Want de inzettingen5) der volken zijn ijdelheid; want het is hout,6) dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. |
4) | Men pronkt7) het op met zilver en met goud; zij hechten ze met nagelen8) en met hameren, opdat het niet9) waggele.10) |
5) | Zij zijn gelijk een palmboom11) van dicht werk,12) maar kunnen niet spreken; zij moeten13) gedragen worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen geen kwaad doen,14) ook is er geen goeddoen bij hen. |
6) | Omdat niemand U gelijk is, o HEERE! zo zijt Gij groot, en groot is Uw Naam in mogendheid.15) |
7) | Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen?16) Want het komt U toe;17) omdat toch onder alle wijzen18) der heidenen, en in hun ganse19) koninkrijk, niemand U gelijk is. |
8) | In een ding20) zijn zij toch onvernuftig21) en zot: een hout22) is een onderwijs der ijdelheden. |
9) | Uitgerekt23) zilver wordt van Tarsis24) gebracht, en goud van Ufaz,25) tot een werk des werkmeesters en van de handen des goudsmids; hemelsblauw en purper is hun26) kleding, een werk der wijzen27) zijn zij28) al te zamen. |
10) | Maar de HEERE God is de Waarheid,29) Hij is de levende30) God, en een eeuwig31) Koning; van Zijn verbolgenheid beeft de aarde, en de heidenen kunnen Zijn gramschap niet verdragen. |
11) | (Aldus32) zult gijlieden tot hen zeggen: De goden, die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde, en van onder dezen hemel.) |
12) | Die de aarde33) gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid34) heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand. |
13) | Als Hij Zijn stem35) geeft, zo is er een gedruis36) van wateren in den hemel,37) en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen,38) en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren.39) |
14) | Een ieder40) mens is onvernuftig geworden, zodat41) hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld;42) want zijn gegoten beeld is leugen;43) en er is geen geest44) in hen.45) |
15) | Ijdelheid zijn zij, een werk46) van verleidingen; ten tijde hunner47) bezoeking zullen zij vergaan. |
16) | Jakobs deel48) is niet gelijk die,49) want Hij is50) de Formeerder van alles, en Israel is de roede51) Zijner erfenis; HEERE der heirscharen52) is Zijn Naam. |
17) | Raap53) uw kramerij54) weg uit het land, gij inwoneres der vesting! |
18) | Want zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal de inwoners des lands op ditmaal wegslingeren,55) en zal ze benauwen, opdat zij het vinden.56) |
19) | O, wee57) mij over mijn breuk!58) mijn plage is smartelijk; en ik had gezegd:59) Dit is immers60) een krankheid, die ik wel dragen zal! |
20) | Mijn tent is verstoord, en al mijn zelen zijn verscheurd; mijn kinderen61) zijn van mij uitgegaan, en zij zijn er niet; er is niemand meer, die mijn tent uitspant, en mijn gordijnen opricht. |
21) | Want de herders62) zijn onvernuftig63) geworden, en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk64) gehandeld, en hun ganse weide65) is verstrooid. |
22) | Ziet, er komt een stem des geruchts, en een groot beven uit het land van het noorden; dat men de steden van Juda zal stellen tot een verwoesting, een woning der draken. |
23) | Ik weet, o HEERE! dat bij den mens zijn weg niet is;66) het is niet bij een man, die wandelt, dat hij zijn gang richte.67) |
24) | Kastijd mij,68) HEERE! doch met mate;69) niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet te niet maakt.70) |
25) | Stort71) Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen,72) en over de geslachten, die Uw Naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob opgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem verteerd, en zijn woning verwoest. |