1)Asaf
  Zie Ps. 50:1.
2)erfenis;
  Versta, het land Kanaän, en Jeruzalem in het bijzonder. Zie Ps. 68:10.
3)den tempel
  Dat is, uw heiligen tempel.
4)de dode
  Hebr. het dode lichaam; gelijk onder, Ps. 79:11, des gevangenen; dat is, der gevangenen, gelijk elders dikwijls.
5)gunstgenoten
  Zie Ps. 4:4.
6)smaadheid
  Zie Ps. 80:7, en verg. Ps. 137:7; Ezech. 35:2,12,13,15.
7)HEERE?
  Of, hoelang, HEERE, zult gij steeds toornen?
8)eeuwiglijk
  Zie van het Hebr. woord Ps. 13:2.
9)ijver
  Zie Exod. 20:5.
10)Stort
  Gelijk water, gelijk Hos. 5:10; dat is, overval hen met straffen, in overvloed en met geweld. Verg. Ps. 69:15; Jes. 42:25; Jer. 7:20, en Jer. 10:25; Ezech. 7:8, en Ezech. 20:33,34; Openb. 16:1, enz.; wat het is, God niet te kennen; zie daarvan Job 18:21; hoewel het hier bijzonderlijk ziet op den gehelen afgodischen staat der heidenen in het punt van religie, die den waren God kenden noch dienden.
11)men heeft
  Hebr. hij heeft, enz. Dat is, men heeft, of een ieder van hen heeft, enz.
12)opgegeten,
  Verg. Deut. 7:16, en Ps. 14:4.
13)ons de
  Anders, tegen ons. Maar wij spreken ook alzo in onze taal: Ik zal hem dat gedenken, en gedenk mij dat niet. Verg. Jer. 2:2, en zie Jer. 31:34; Ezech. 18:22, en het tegendeel Jer. 14:10; Hos. 8:13, en Hos. 9:9, en wijders, aangaande de manier van spreken, Gen. 8:1. Of, de misdaden der vorigen; dat is, onzer voorvaders.
14)dun
  Of, uitgeput, uitgeteerd, gering geworden.
15)doe
  Of, bedek genadiglijk. Verg. Ps. 65:4.
16)Laat
  Anders, laat Hem [onzen God] onder de heidenen bekend worden voor onze ogen, [door] de wraak des, enz. Verg. Deut. 32:42,43; Jer. 51:36,37.
17)behoud
  Maak dat zij overblijven, behoud hen in het leven.
18)kinderen
  Dat is, die als misdadigers ter dood verwezen of verordend zijn. Zie 2 Sam. 12:5; Spreuk. 31:8.
19)grootheid
  Dat is, naar uw grote mogendheid. Zie Ps. 77:16, en Job 40:4.
20)zevenvoudig
  Zie Gen. 4:15, en Ps. 12:7.
21)schoot
  Dat is, overvloedig, en zo dat zij het gevoelen en het aan hen beklijve; alzo Jes. 65:7; Jer. 32:18, en Luk. 6:38.
22)van geslacht
  Hebr. in geslacht en geslacht.