1)hief
  Door deze manier van spreken wordt te kennen gegeven dat Jakob, door de voorgaande goddelijke toespraak getroost en versterkt zijnde, met lust en vreugde zijn weg reisde.
2)der kinderen
  Dat is, van het volk, dat tegen het oosten van Kanaän woonachtig is. Alzo Richt. 6:33; 1 Kon. 4:30; Job 1:3; Jer. 49:28.
3)broeders,
  Verg. boven, Gen. 19:7.
4)zoon van
  Dat is, zoons zoon.
5)Is het
  Hebr. is hem vrede? of heeft hij vrede? alzo onder, Gen. 43:27; 2 Sam. 18:32; 2 Kon. 4:26, enz. Zie van het woord vrede, onder Gen. 37:14.
6)het is
  Hebr. het is nog grootdag.
7)Wij kunnen
  Hebr. wij zullen niet kunnen. Te weten, om de zwaarheid van den steen, dien wij met ons weinigen niet kunnen afnemen, en om de gewoonte die wij hebben, naar elkander te wachten.
8)zij was
  Zie dergelijke exempelen Exod. 2:16; Hoogl. 1:7,8.
9)wentelde
  Dat is, hij hielp de herders den steen afwentelen in Rachels plaats. Want alleen kon hij het niet doen. Zie Gen. 29:8.
10)kuste
  Naar het gebruik van die landen, bij manier van groetenis; zo in het komen, gelijk hier Gen. 29:13, en onder Gen. 33:4; Exod. 4:27, en Exod. 18:7; als in het scheiden, Ruth 1:14; 1 Sam. 20:41; 1 Kon. 19:20.
11)weende.
  Te weten, van blijdschap, omdat hij daar zijn nicht zo bekwamelijk en tijdig ontmoette. Zie van dergelijk wenen ook onder, Gen. 33:4.
12)broeder was
  Zie boven, Gen. 13:8.
13)als Laban
  Hebr. toen Laban de horing Jakobs hoorde.
14)al deze
  Te weten, de oorzaak van zijn reis, en wat hem op den weg bejegend was, hetwelk alles Laban diende te weten, om voor te komen alle kwaad vermoeden van een zo schielijke en slechte aankomst, in vergelijking van Eliëzers aankomst; boven, Gen. 24.
15)mijn gebeente
  Dat is, mijn verwant, mijn maagschap. Zie dergelijke manier van spreken boven, Gen. 2:23, en Richt. 9:2; 2 Sam. 19:12,13, en 1 Kron. 11:1, als ook in het geestelijke, Ef. 5:30.
16)een volle
  Hebr. een maand der dagen, dat is, een volle maand, of, zoveel dagen als er in een maand gaan. Alzo is een jaar der dagen, onder Gen. 41:1, te zeggen een geheel jaar.
17)grootste
  Dat is, der oudste.
18)kleinste
  Dat is, der jongste.
19)tedere
  Dat is, zwakke en gebrekkelijke.
20)zeven
  Jakob biedt aan, een langen tijd te dienen, zowel omdat de gierigheid van zijn oom hem niet onbekend was; alsook omdat hij, Rachel zeer beminnende, begeerde aldus meteen den bruidsschat te betalen, dien de bruidegoms in dien tijd geven moesten; zoals blijkt uit Exod. 22:17, en 1 Sam. 18:25.
21)Het is
  Een twijfelachtig en listig antwoord, gelijk de uitkomst wel geleerd heeft.
22)als enige
  Hebr. ene dagen. Zie deze manier van spreken ook boven, Gen. 27:44. De zin dezer woorden is dat Jakob deze tijd zeer kort viel.
23)mijn huisvrouw,
  Dat is, mijn ondertrouwde vrouw, uit kracht van het verdrag des huwelijks. Zie dergelijke manier van spreken, Matth. 1:18,19, en Luk. 2:5.
24)mijne
  Te weten, de besproken jaren van mijn dienst.
25)dat ik
  Zie boven, Gen. 6:4, en Gen. 16:2.
26)al de
  Dat is, zeer velen; te weten, al zijn vrienden en goede bekenden, naburen en de aanzienlijksten der stad, volgens de gewoonte; zie Richt. 14:10,11; Joh. 2:1,2, enz. en dezen noodde hij in des te meerder getal, opdat Jakob minder zou durven veranderen den snoden vond, dien hij bedacht had om hem te bedriegen.
27)en bracht
  Het schijnt uit deze plaats dat het in die tijden gebruikelijk was, dat men de bruid tot den bruidegom in de slaapkamer bracht, bedekt zijnde met een doek of sluier, om haar beschaamdheid; doch onder dezen schijn is Jakob bedrogen.
28)[tot]
  Dit woordje wordt hier ingevoegd uit het volgende 29e vers. Gen. 29:29. Het was in die tijden een gebruik, dat de ouders, hun dochters ten huwelijk uitgevende, een dienstmaagd of andere vrouwelijke persoon medegaven. Zie boven, Gen. 24:59.
29)Men doet
  Indien dit zo was, zo behoorde Laban dit Jakob tevoren gezegd, en hem zo lelijk niet bedrogen of behandeld te hebben.
30)de kleine
  Hebr. de kleine, dat is, de jongste.
31)Vervul
  Dat is, houd deze zeven dagen van het begonnen bruiloftsfeest met Lea uit; zie een dergelijk exempel van een zevendaagse bruiloft, Richt. 14:12,15,17. Sommigen nemen deze week voor een jaarweek.
32)dan zullen
  Te weten, na het einde van deze week, zoals volgt, Gen. 29:28.
33)gaf hij
  Hoewel het schijnt dat deze vrijheid van twee zusters aan ‚‚n man uit te geven, door menselijke wetten nog niet verboden was; nochtans streed zij tegen de natuur en de wet, daarna door Mozes gegeven, Lev. 18:18.
34)hij ging
  Jakob laat zich overreden twee vrouwen tegelijk te nemen, dat wel was naar het gebruik van dien tijd, maar niet naar de instelling Gods; boven, Gen. 2:24; Mal. 2:15. Zie ook de aantekening, Gen. 4:19.
35)gehaat
  Dat is, dat zij haar man zo lief een aangenaam niet was als Rachel; zie boven, Gen. 29:20. Het woord haten wordt somtijds gebruikt voor minder liefhebben. Zie Deut. 21:15; Matth. 6:24, en Luk. 14:26.
36)opende
  Dat is, Hij maakte haar vruchtbaar. Zie boven, Gen. 20:18.
37)Ruben;
  Dat is, zie een zoon, of een zoon des aanziens, alsof zij zeide: zie hoe mij nu God een zoon gegeven heeft in mijn verdrukking, want haar man had haar zo lief niet als haar zuster.
38)liefhebben
  Dat is, liever dan tevoren.
39)Simeon.
  Hebr. Schimon. Deze naam komt van een woord, hetwelk betekent horen, of verhoren. Want God verhoorde haar gebed en haar zuchten.
40)hij zijn
  Te weten, Jakob.
41)Levi.
  Dat is, toegevoegd of bijvoeging, of mijn bijvoeging. De oorzaak voor dezen naam staat in den tekst.
42)loven;
  Hiervan komt de naam Jehudah, dat is, lof, dankzegging, belijdenis, bekentenis.
43)Juda.
  Hebr. Jehudah.
44)hield op
  Hebr. zij stond van baren; alzo onder, Gen. 30:9.