|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
|
1) | Toen Jethro, priester van Midian, schoonvader van Mozes, hoorde al wat God aan Mozes, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had: dat de HEERE Israel uit Egypte uitgevoerd had; |
2) | Zo nam Jethro, Mozes' schoonvader, Zippora, Mozes' huisvrouw (nadat hij haar wedergezonden had),1) |
3) | Met haar twee zonen,2) welker enes naam was Gersom (want hij zeide:3) Ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land);4) |
4) | En de naam des anderen was Eliezer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn Hulpe geweest, en heeft mij verlost van Farao's zwaard. |
5) | Toen nu Jethro, Mozes' schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes kwam, in de woestijn, aan den berg Gods,5) waar hij zich gelegerd had, |
6) | Zo zeide hij tot Mozes:6) Ik, uw schoonvader Jethro, kom tot u, met uw huisvrouw, en haar beide zonen met haar. |
7) | Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en hij boog zich, en kuste hem; en zij vraagden de een den ander7) naar den welstand,8) en zij gingen naar de tent.9) |
8) | En Mozes vertelde zijn schoonvader alles, wat de HEERE aan Farao en aan de Egyptenaren gedaan had, om Israels wil; al de moeite, die hun op dien weg ontmoet was,10) en dat hen de HEERE verlost had. |
9) | Jethro nu verheugde zich over al het goede, hetwelk de HEERE Israel gedaan had; dat Hij het verlost had uit de hand der Egyptenaren. |
10) | En Jethro zeide: Gezegend zij de HEERE, Die ulieden verlost heeft uit de hand der Egyptenaren, en uit Farao's hand; Die dit volk van onder de hand der Egyptenaren verlost heeft! |
11) | Nu weet ik, dat de HEERE groter is dan alle goden;11) want in de zaak,12) waarin zij trotselijk gehandeld hebben, was Hij boven hen.13) |
12) | Toen nam Jethro, de schoonvader van Mozes, Gode brandoffer en slachtofferen;14) en Aaron kwam, en al de oversten van Israel, om brood te eten met den schoonvader van Mozes,15) voor het aangezicht Gods.16) |
13) | Doch het geschiedde des anderen daags, zo zat Mozes om het volk te richten, en het volk stond voor Mozes, van den morgen tot den avond. |
14) | Als de schoonvader van Mozes alles zag, wat hij het volk deed,17) zo zeide hij: Wat ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit gij zelf alleen,18) en al het volk staat voor u, van den morgen tot den avond? |
15) | Toen zeide Mozes tot zijn schoonvader: Omdat dit volk tot mij komt, om God raad te vragen.19) |
16) | Wanneer zij een zaak hebben, zo komt het tot mij, dat ik richte tussen den man en tussen zijn naaste; en dat ik hun bekend make Gods instellingen en Zijn wetten. |
17) | Doch de schoonvader van Mozes zeide tot hem: De zaak is niet goed,20) die gij doet. |
18) | Gij zult geheel vervallen,21) zo gij, als dit volk,22) hetwelk bij u is; want deze zaak is te zwaar voor u, gij alleen kunt het niet doen. |
19) | Hoor nu mijn stem, ik zal u raden, en God zal met u zijn; wees gij voor het volk bij God,23) en breng gij de zaken voor God; |
20) | En verklaar hun de instellingen en de wetten, en maak hun bekend den weg, waarin zij wandelen zullen, en het werk, dat zij doen zullen. |
21) | Doch zie gij om, onder al het volk, naar kloeke mannen, God vrezende,24) waarachtige mannen,25) de gierigheid hatende; stel ze over hen,26) oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, oversten der tienen. |
22) | Dat zij dit volk te allen tijde richten; doch het geschiede, dat zij alle grote zaken aan u brengen, maar dat zij alle kleine zaken richten; verlicht alzo uzelven, en laat hen met u dragen. |
23) | Indien gij deze zaak doet, en God het u gebiedt, zo zult gij kunnen bestaan; zo zal ook al dit volk in vrede aan zijn plaats komen.27) |
24) | Mozes nu hoorde naar de stem van zijn schoonvader, en hij deed alles,28) wat hij gezegd had. |
25) | En Mozes verkoos kloeke mannen,29) uit gans Israel, en maakte hen tot hoofden over het volk; oversten der duizenden, oversten der honderden, oversten der vijftigen, en oversten der tienen; |
26) | Dat zij het volk te allen tijde richtten, de harde zaak tot Mozes brachten, maar zij alle kleine zaak richtten. |
27) | Toen liet Mozes zijn schoonvader trekken; en hij ging naar zijn land.30) |