|
|
|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
|
| 1) | En de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem uit de tent der samenkomst,1) zeggende: |
| 2) | Spreek tot de kinderen Israels, en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren,2) gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen.3) |
| 3) | Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is,4) zo zal hij een volkomen mannetje offeren;5) aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren,6) naar zijn welgevallen,7) voor het aangezicht des HEEREN.8) |
| 4) | En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen,9) opdat het voor hem aangenaam zij,10) om hem te verzoenen.11) |
| 5) | Daarna zal hij het jonge rund12) slachten voor het aangezicht des HEEREN;13) en de zonen van Aaron, de priesters, zullen het bloed offeren, en het bloed sprengen rondom dat altaar, hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
| 6) | Dan zal hij het brandoffer de huid aftrekken,14) en het in zijn stukken delen. |
| 7) | En de zonen van Aaron, den priester, zullen vuur maken op het altaar,15) en zullen het hout op het vuur schikken. |
| 8) | Ook zullen de zonen van Aaron, de priesters, de stukken, het hoofd en het smeer,16) schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is. |
| 9) | Doch zijn ingewand,17) en zijn schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer,18) tot een liefelijken reuk den HEERE.19) |
| 10) | En indien zijn offerande is van klein vee, van schapen of van geiten, ten brandoffer, zal hij een volkomen mannetje offeren. |
| 11) | En hij zal dat slachten20) aan de zijde van het altaar noordwaarts,21) voor het aangezicht des HEEREN;22) en de zonen van Aaron, de priesters, zullen zijn bloed rondom op het altaar sprengen. |
| 12) | Daarna zal hij het in zijn stukken delen, mitsgaders zijn hoofd en zijn smeer; en de priester zal die schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is. |
| 13) | Doch het ingewand en de schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles offeren en aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE. |
| 14) | En indien zijn offerande voor den HEERE een brandoffer van gevogelte is, zo zal hij zijn offerande van tortelduiven, of van jonge duiven, offeren.23) |
| 15) | En de priester zal die tot het altaar brengen,24) en deszelfs hoofd met zijn nagel splijten,25) en op het altaar aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd worden. |
| 16) | En zijn krop met zijn vederen zal hij wegdoen,26) en zal het werpen bij het altaar, oostwaarts,27) aan de plaats der as.28) |
| 17) | Verder zal hij die29) met zijn vleugelen klieven,30) niet afscheiden;31) en de priester zal die aansteken op het altaar, op het hout, dat op het vuur is; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE. |