Het vorstenhuis Nassau      door J. H. Gouka
Index

Hoofdstuk 1
Het leenstelsel
Hoofdstuk 2
De linie nassau-breda
Hoofdstuk 3
Willem van Oranje (1533-1584)
Hoofdstuk 4
Maurits (1567-1625
Hoofdstuk 5
Het stadschouderschap van Willem II
Hoofdstuk 6
De andere takken van het huis van Nassau
Hoofdstuk 7
Het derde huis van Oranje-Nassau
Hoofdstuk 8
De Walramse linie van het huis nassau
Hoofdstuk 9
De tak Nassau-Idstein en de tak Nassau-Weilburg na 1627
Hoofdstuk 10
Stadhouden Willem IV
Hoofdstuk 11
De oranje-nassau's in ballingschap
Hoofdstuk 12
De koningen der Nederlanden en de Hertogen van Nassau
Hoofdstuk 13
Koningin Wilhelmina
Hoofdstuk 14
Bernhard zur Lippe Biesterfeldt
Hoofdstuk 15
Naspel

(C) 2006 prive-uitgave J.H. Gouka
Niets uit deze webpagina's mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this site may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm of any other means without permission from the publisher.

Hit Counters

Hoofdstuk 11

DE ORANJE-NASSAU'S IN BALLINGSCHAP. DE BATAAFSE REPUBLIEK. INLIJVING BIJ HET FRANSE KEIZERRIJK.

Nog kort voor het vertrek naar Engeland, zo werd bekend, vond er een twistgesprek plaats tussen de stadhouder en zijn oudste zoon de erfprins. Willem V verliet het land, volgens zijn verklaring om geen twistpunt te zijn en verdere oorlogshandelingen te voorkomen. De raadpensionnaris Laurens van de Spiegel had hem met klem verzocht te blijven en ook de erfprins had daarop aangedrongen. Men scheen nog kansen te zien op een plaats voor de Oranjes in een ander staatsbestel.

Dat men de Oranjes nog steeds als een vooraanstaande vorstelijke familie beschouwde tot kort voor de verbanning uit de Republiek, blijkt ook uit serieuze huwelijksplannen tussen de tweede zoon van Willem V en een van de vele dochters van koning George III van Groot-Britannië. Willem V was daar zelf op tegen. Ten eerste vond hij 2 Koninklijke Hoogheden in zijn familie wel genoeg, - zijn vrouw en de vrouw van zijn oudste zoon - ten tweede was hij, gedachtig aan de perikelen die er aan het hof van de Oranjes ontstonden door het huwelijk van de zoon van stadhouder Frederik-Hendrik met de Prinses-Royale Mary Stuart in de zeventiende eeuw, bang dat evenals toen, een Engelse prinses voorrang zou verlangen boven haar schoonmoeder en haar schoonzuster. Deze beide pruisische dames waren ook wel Koninklijke Hoogheden, maar tenslotte was het engelse koninkrijk vele eeuwen oud, het pruisische bestond nog geen honderd jaar. Het huwelijk ging echter door de val van het stadhouderlijk bewind in de Nederlanden niet door.

In Engeland werd de stadhouderlijke familie wel hartelijk ontvangen.

Willem V was dan ook een volle neef van koning George. De Oranjes kregen het paleis van Kew ter beschikking, waar tot aan haar dood de moeder van koning George had gewoond. Intussen zou het Paleis Hampton Court voor hen in gereedheid worden gebracht. De engelse regering wist wel de stadhouder een verklaring te ontfutselen waarin hij als stadhouder de gouverneurs en commandeurs van de diverse nederlandse koloniën bevel gaf om die koloniën aan de engelsen over te dragen "om ze te bewaren". De bezittingen van de West-Indische-Compagnie waren toen reeds (in 1792) overgegaan aan de staat. De bezittingen van de VOC zouden bij de opheffing van de handelsorganistie in 1797 eveneens aan de nederlandse staat, toen de Bataafse Republiek, vervallen. Onder "bewaren", zo zou later blijken, verstonden de engelsen dat ze de koloniën die ze de moeite waard vonden, konden behouden. De "Proclamatie van Kew" viel in zeer slechte aarde, zowel in de Bataafse Republiek als in de koloniën zelf. Verscheidenen gaven zich dan ook niet zonder slag of stoot aan de engelsen over. Ook de erfprins was over "Kew" zeer ontstemd en slaagde er niet in dat te verbergen voor zijn gastheren, die hem weldra liever zagen gaan dan komen.

Willem V echter, voelde zich eigenlijk voor het eerst van zijn leven bevrijd van de knellende banden waarin hij zich reeds bevond op vier-jarige leeftijd. Als een bezetene stortte hij zich in het hofleven in Engeland en was op ieder hofbal een enthousiast danseur. Anders dan zijn oudste zoon die - zie voorgaande - reeds na een paar maanden kontakt zocht met zijn schoonvader in Berlijn en korte tijd later daarheen vertrok.

Willem V vertrok een paar jaar later ook naar Duitsland, naar zijn erflanden, die voorheen door de prins die niet van reizen hield nog nooit waren bezocht. De garanties van Groot-Brittanië en Pruisen, waarop het stadhouderlijk bewind zo vast had gerekend na 1787, waren waardeloos gebleken. Willem V scheen in het verlies van zijn waardigheden te berusten. Zijn zoon zocht rusteloos de verloren posities te herwinnen, al leek dat uitzichtloos. Zeer verbitterd was hij zowel op de Engelse neef van zijn vader, als op zijn oom/schoonvader in Berlijn. De eerste was meer bekommerd om Hannover, de tweede was te druk bezig "zijn deel" van het ongelukkige Polen in te pikken. Beiden hadden ondanks hun verzekeringen, de Republiek der Verenigde Nederlanden in de steek gelaten. Toch waren de Oranjes op beide genoemde familieleden aangewezen. Van de engelse koning kreeg Willem V een jaargeld en dat was aldra bijna het enige dat hij nog had. De erfprins richtte zich tot zijn schoonvader om hulp en vertrok al na enige maanden uit Engeland naar Pruisen met zijn gezin. Daar ook, werd in februari 1797 zijn tweede zoon, Willem-Frederik-Karel geboren, nadat zijn vrouw eerder in Engeland een miskraam had gehad. Dat had ook het vertrek uit Engeland vertraagd.

Als bijna alle emigré's, had erfprins Willem al korte tijd nadat hij in ballingschap was gegaan, geen zicht meer op de gang van zaken in het verloren vaderland. Hij was nog in Engeland toen Pruisen en Frankrijk vrede sloten waarbij Pruisen weliswaar niet de Bataafse Republiek herkende, maar waarbij het land toch de voormalige stadhouder liet weten niets meer voor de Oranjefamilie te kunnen doen. Een bittere pil voor de nog steeds op terugkeer hopende erfprins. Een wat zielige poging van de broer van de erfprins, prins Frederik om in Osnabrück een leger bijeen te brengen om gewapenderhand de macht van de Oranjes te herstellen, liep toen Pruisen ingreep en de onderneming verbood, op niets uit. De erfprins werd er door gesterkt in de mening dat hij zelf naar Berlijn moest. De pruisische koning liet via een brief aan de deense gezant in Londen weten dat zijn zuster moest begrijpen dat haar man niet een vorst, maar slechts een stadhouder in de Nederlanden was geweest. Er is in die tijd sprake van een openlijke breuk tussen de erfprins en zijn ouders. Zij bleven onverzoenlijk tegen Frankrijk, hun zoon zocht toenadering ten einde nog iets te redden van de bezittingen in Nederland. De erfprins koopt als zijn ouders halsstarrig blijven, een landgoed in Polen in het Pruisische deel van dat land met de bedoeling zich daar te wijden aan de opvoeding van zijn kinderen. Intussen bleef hij wel fantaseren over een terugkeer naar de Nederlanden en toen namen zelfs zijn fantasiën zo'n grote vlucht uit de werkelijkheid, dat hij er tegelijk maar een staatkundig verband met België bij fantaseerde. Intussen deed de koning van Pruisen toch wel iets voor zijn ongelukkige familieleden. Bij geheim verdrag werd tussen Frankrijk en Pruisen overeengekomen om aan de Oranjes de bisdommen Bamberg en Würzburg toe te kennen, al moest men daar dan eerst nog de bisschoppen uit hun wereldlijke bestuur verjagen. Toen pas later Willen V en zijn zoon van die plannen hoorden waren zij beiden zeer verontwaardigd over wat door Pruisen en Frankrijk als een "billijke vergoeding" voor het verlies van het stadhouderschap werd aangezien. Er kwam trouwens niets van terecht.

Toch werd bij de alliantie tussen Rusland, Engeland, Pruisen en Oostenrijk, gesproken over een plan om "alle zeventien Nederlanden" onder een prins van Oranje te verenigen. Toen dan ook de Engelsen en Russen in 1799 een inval deden in Noord-Holland, was de erfprins van de partij. Nu wilden de engelsen eigenlijk slechts de nederlandse vloot zoveel mogelijk buiten gevecht stellen. Dat de erfprins mee mocht doen aan die expeditie, was omdat men dacht dat de aanwezigheid van een "prins van Oranje" een magische aantrekkingskracht zou hebben op de plaatselijke bevolking. Het expiriment werd voor iedereen een teleurstelling maar wel het meest voor de prins.

De eerste teleurstelling was al dat nog voordat de expeditie begon, Pruisen zich alweer uit de alliantie had teruggetrokken. Hoezeer de inval in Noord-Holland achteraf bezien een utopie van emigré's is geweest, toen leek het plan kans van slagen te hebben. De franse Republiek had in 1799 te maken met opstanden in België, aan de Rijn, in Italië en in Zwitserland. Daarom waren de franse strijdkrachten in de Bataafse Republiek sterk uitgedund omdat ze elders nodig waren. Ondanks dat slaagde generaal Brune de franse legercommandant er in de engelse en russische troepen bij Bergen te verslaan, waarna deze troepen verder werkeloos afwachtten hoe en wanneer de Nederlanders tegen de fransen in opstand zouden komen, zoals de erfprins hen had verzekerd. Wat een blamage voor de erfprins. "Zijn" nederlanders kwamen niet in opstand en van oranjeliefde was geen spoor te bekennen, al helemaal niet meer toen de Russen begonnen de bevolking uit te plunderen. De engelsen echter, hadden hun doel bereikt. De nederlandse vloot was goeddeels uitgeschakeld of in hun handen gevallen. Zij scheepten zich, tevreden met deze afloop, weer in en lieten de prins van Oranje met de gemaakte brokken zitten. Hij had machteloos moeten toezien hoe de onderneming door de onbekwame bevelhebbers - zelf had hij niets te zeggen - verknoeid was.

Na dit mislukte avontuur, zwaaide de sympathie van de erfprins om; van zijn engelse en pruisische famiie naar de rijzende ster van het moment, Napoleom Bonaparte.

Die had in de franse republiek de macht gegrepen en het land in rustiger vaarwater geloodst als "Eerste Consul", een overgangsvorm naar een nieuwe monarchie in Frankrijk. Er werd over vrede gepraat en die kwam er ook in 1802, met de laatst overgebleven vijand van Frankrijk, Groot-Brittanië.

Voor de familie Oranje werd gesproken over een schadevergoeding voor de in 1795 geconfisceerde bezittingen, waar tegenover een formele afstand van aanspraken in de Bataafse Republiek moest staan. De oude prins Willem V (wat is oud? Hij was toen goed vijftig jaar!) wenste zich niet te verlagen betrekkingen aan te knopen met de machthebbers in Frankrijk of in de Nederlanden. Willem V wenste ook geen voormalige kerkelijke bezittingen als vergoeding voor de in de Nederlanden geleden verliezen te aanvaarden. "Het systeem om te erven van mensen die nog niet dood zijn, staat me zeer tegen", schreef hij cynisch aan zijn zoon. Hij verliet Engeland (met een jaargeld van de engelse koninklijke familie van 16.000 pond) en vestigde zich in zijn nassau'se erflanden, die voor het eerst sedert 60 jaar weer een vorst van Nassau binnen hun grenzen hadden. De ex-stadhouder woont eerst op Oraniënstein, maar als zijn echtgenote zich bij hem heeft gevoegd, keurt ze de bewoning af en het paar vertrekt dan naar de Dillenburg waar Wilhelmina de boel laat opknappen.

Voordat Willem V uit Engeland vertrekt is ook al zijn tweede zoon prins Frederik naar het vasteland vertrokken. Dat de ex-stadhouder een huwelijk tussen zijn zoon en een dochter van koning George III niet graag ziet is al vermeld. Maar dat de prinselijke huwelijkscandidaat voor prinses Mary, vierde dochter van de koning, nu ook door haar vader wordt afgewezen, verhaast het vertrek van Frederik. Hij gaat in Oostenrijkse dienst, strijd in Noord-Italië tegen de franse troepen en vlucht met hen naar Oostenrijk terug als zijn troepen verslagen zijn. Na weer en kort bezoek in Engeland breken de vijandelijkheden tussen Oostenrijk en Frankrijk opnieuw uit en wordt hij door de oostenrijkse regering teruggeroepen. Prins Frederik krijgt een commandopost in Padua. Kort na zijn aankomst wordt hij daar ernstig ziek en overlijdt, op 24-jarige leeftijd.

Zijn vader schrijft in een brief naar een nederlandse relatie over het verlies van zijn zoon, dat hij berust in Gods wil, "...maar de pijn blijft..."

De ex-stadhouder wenste niet met iemand in Nederland of in Frankrijk te onderhandelen over schadevergoeding, maar droeg zijn "rechten" wel over aan zijn oudste zoon en die wil wel degelijk schadevergoeding. Hij gaat aan het rekenen, voornamelijk naar zich toe en komt op die manier op een duizelingwekkend groot bedrag waarop volgens hem de Oranjes recht hebben. Hij gaat er ook voor naar Parijs en krijgt het gedaan dat Napoleon hem een audiëntie toestaat. Napoleon toont zich vriendelijk maar geeft niets. Integendeel, hij vraagt om een portret van Willem III, de Koning-Stadhouder, die hij naar hij zegt, bewondert. De erfprins schrijft naar zijn vader om een portret van "zijn voorvader". Willem V schrijft laconiek terug dat de famuilie geen portretten meer heeft. Die in Leeuwarden waren, daar is door de Patriotten in 1795 een vuurtje van gestookt en die in Den Haag waren zijn door de regering van de Bataafse Republiek geconfisceerd. Bij het schrijven is wel een medaillon dat naar men denkt (!) de koning-stadhouder moet voorstellen. Dat krijgt Napoleon die dan maar zelf naar de uitgebeelde persoon op dat medaillon een portret laat maken. Intussen lijkt het er niet op dat er schadevergoeding van enige betekenis wordt gegeven. Het enorme bedrag dat eerst door de erfprins bij elkaar is gerekend, wordt na een waarschuwing van prinses Wilhelmina dat zo'n overvraging een eventuele terugkeer van de Oranjes naar Nederland voorgoed onmogelijk zal maken, teruggebracht tot "maar" 117 miljoen. De regering in Den Haag brengt - op een andere manier naar zich toe rekenend - het bedrag terug tot 22 miljoen, maar daarvan wordt geen cent uitbetaald. De opnieuw uitgebroken oorlog met Engeland is daar mede de oorzaak van. Wel krijgt de erfprins als vergoeding een "vorstendom", hoofdzakelijk geconfisceerd kerkelijk bezit. Het zijn nogal verstrooide streken, met als belangrijkste het voormalige bisdom Fulda. Daar gaat prins Willem energiek aan het besturen, met redelijk resultaat. Daar heeft hij aanleg voor, zoals al eerder bleek bij het bestuur van zijn poolse landgoederen.

Aan het rustige verblijf van de ex-stadhouder in Nassau en in de winter bij zijn getrouwde dochter in Brunswijk, zowel als dat van zijn zoon in Fulda, komt al na enige jaren weer een einde. Willem V woont vier jaren in zijn erflanden, zijn zoon zelfs maar drie jaar in zijn vorstendommetje. Dan heeft men in Pruisen de bange koning Frederik-Willem III eindelijk zover gekregen om een oorlog tegen de inmiddels Keizer der Fransen geworden Napoleon te beginnen. Het Pruisische leger heeft nog de oude roem van Frederik de Grote en inderdaad kost het Napoleon enige moeite het te verslaan, maar dan is de pruisische nederlaag ook beschamend en volkomen. De oude stadhouder maakt dat niet meer mee. Bij zijn dochter in Brunswijk krijgt hij een beroerte en overlijdt op 9 april 1806, 58 jaar oud.

Zijn oudste zoon en erfgenaam was nog steeds in Pruisische dienst als generaal en heeft de nederlaag meegemaakt. Bij Erfurt moest hij capituleren en werd krijgsgevangen gemaakt. Op parool vrijgelaten vertrok hij naar Berlijn dat spoedig ook door Napoleon werd bezet. Zijn vrouw en kinderen waren met andere leden van de pruisische koninklijke familie naar het oosten of naar het noorden gevlucht. De oude prinses Wilhelmina vlucht met haar kort na haar vaders dood weduwe geworden dochter Louise naar Mecklenburg en vandaar helemaal naar Kopenhagen. De jonge prinses Wilhelmina was met haar kinderen naar het oosten gevlucht en in Koningsbergen terecht gekomen. De ongelukkige prinses was met haar zoontjes, de 14-jarige Willem en de negen-jarige Frederik en haar in 1800 geboren dochtertje Paulina uit Berlijn gevlucht. Ze was in augustus bevallen van een doodgeboren kind. Onderweg, het was december en vinnig koud, was de kleine zes-jarige Paulina gestorven en in Freijenwalde haastig begraven. Een van haar schoonzusters de vrouw van een van Wilhelmina's broers, had op die winterse vlucht al haar kinderen zien sterven.

Na een beroep op Napoleon mag prinses Wilhelmina naar haar paleis in Berlijn terugkeren. Haar man de ex-erfprins mocht dat niet en is door de fransen tot over de Oder het land uitgeleid.

Het vergaat zijn neef, Frederik-Willem van Nassau-Weilburg beter. Deze zoon van prinses Carolina weet beter waar zijn geluk ligt. Hij heeft nederig zijn opwachting bij de grote Keizer der Fransen gemaakt en samen met zijn neef Frederik-August van Nassau-Ussingen, zich op tijd bij de grote overwinnaar aangesloten. Beiden krijgen van Napoleon de titel hertog. De Ussinger heeft uit zijn huwelijk met een prinses van Waldeck slechts drie dochters. Zijn beide zoontjes zijn zeer jong overleden en met hem, Frederik-August, sterft de tak Ussingen uit. Neef Frederik-Willem krijgt de Nassouwse bezittingen van Frederik-August, die ook de erflanden van Willem V, Dietz, Dillenburg, Hadamar en Beilstein omvatten, die hij in 1813 verkreeg. Ook gaat het gerucht - is het een extra plagerij van Napoleon? - dat Frederik- Willem een goede kans maakt door bemiddeling van Napoleon, op een hersteld stadhouderschap in Nederland. Dan zouden de eerdere ambities van Frederiks vader Karel-Christiaan en zijn moeder Carolina, alsnog verwezenlijkt worden.

Prins Willem van Oranje-Nassau - in 1806 is niet alleen Oranje nog slechts een naam, ook Nassau is verloren - gaat eerst nog naar zijn landgoed in Pruisisch Polen, dan als generaal in oostenrijkse dienst. In de gevechten bij Wagram schiet men tot tweemaal toe een paard waarop de generaal zit, onder hem vandaan. Hij is geen gelukkige militair, maar het ontbreekt hem niet aan de nodige moed. Nadat Oostenrijk voor de zoveelste maal weer verslagen is en vrede heeft gesloten, gaat de prinselijke gelukzoeker weer op de engelse toer. Echter pas nadat hij op smeekbrieven aan Alexander I, de Keizer van Rusland geen antwoord heeft gekregen en ook in Zweden als het ware zijn neus heeft gestoten. Hij gaat naar Stockholm, om daar zijn diensten aan te bieden bij de door adoptie kroonprins van Zweden geworden maarschalk Bernadotte. Daar Bernadottes adoptief-vader, koning Karel XIII, zo goed als debiel is, is de franse maarschalk als kroonprins de eigenlijke machthebber in Zweden.

Prins Willem had een nieuwe hersenschim. Hij wilde binnen het zweedse leger een soort Oranje-legioen vormen ter bevrijding van Nederland. Als hij in Stockholm geen voet aan de grond krijgt, gaat hij in het voorjaar van 1813 vandaar naar Londen. Tevoren had hij al om ook weer in Engeland een ijzer in het vuur te hebben, in 1808 zijn dan 15-jarige zoon "voor een opleiding" naar dat land gestuurd. Die zoon studeert korte tijd aan de universiteit van Oxford. Daar bleek al gauw dat de jongen geen studiehoofd had, waarna hij werd toegevoegd aan de staf van de hertog van Wellington als aide de camp, met de rang van luitenant-kolonel. Hij gaat in 1811 met het engelse expeditieleger naar Portugal en Spanje om daar tegen de fransen te vechten die beide landen hebben bezet. In 1811 raakt hij bij Salamanca gewond. Hij valt nogal in de smaak zowel bij Wellington als bij de Prins-Regent die voor de buiten staat van regeren verklaarde koning George III sedert 1810 het land bestuurd. De fantasie van de ex-erfprins slaat meteen weer op hol en hij droomt al van een huwelijk tussen zijn oudste zoon en prinses Charlotte, de enige dochter van de Regent en daardoor ook de vermoedelijke troonopvolgster van het Britse Rijk.

DE BATAAFSE REPUBLIEK. HET KONINKRIJK HOLLAND.

Wat is er intussen allemaal in Nederland gebeurd?

In vogelvlucht: Na de val van de Republiek der Verenigde Nederlanden, wordt het land omgevormd tot de Bataafse Republiek, evenmin bestuurbaar als haar voorgangster, maar nu worden er een paar staatsgrepen gepleegd om de dwarse nederlanders "in het goede spoor" te brengen. De oude provincies worden afgeschaft en het land wordt - wat er na de amputaties door de fransen van over is - in "departementen" verdeeld. De "democratie" kan worden gehandhaafd, ook als de bevolking die nu mag stemmen tegen is, door de tegenstanders eenvoudig het stemrecht te ontnemen. Als er dan nog in de municipaliteiten tegenstand wordt geboden, komt er in 1805 nog een staatsgreep. Met de oude titel van "raadpensionnaris" die met de oude functie alleen de naam gemeen heeft, wordt dan in de persoon van Rutger-Jan Schimmelpenninck een eenhoofdig bestuur ingesteld. Dat luidt het naderend einde van de Bataafse Republiek in. Nadat de noordelijke Nederlanden van 1581 tot 1795 een federale republiek waren geweest, komt reeds na 11 jaar, waarin een aantal staatsgrepen zijn gepleegd, een einde aan de Bataafse Republiek. Een ontluisterend einde voor de zo luiddruchtig begonnen opvolgster van de verenigde Nederlanden. Reeds één jaar nadat het eenhoofdig bewind van Schimmelpenninck is begonnen, wordt de Raadpensionnaris gedwongen af te treden. De republikeinse staatsvorm wordt omgezet in een monarchie en de Bataafse Republiek in het "Koninkrijk Holland". Een "koning" wordt gevonden in de persoon van Louis, een van de broers van Napoleon. Als die broer, een goed willende hypochonder, niet bereid is om een schrikbewind in te voeren opdat het land nog meer kan worden uitgezogen dan het al is, besluit men in Parijs het hele landje maar bij het franse Keizerijk in te lijven. "Omdat het toch slechts aangespoeld slib is, van franse rivieren".

INLIJVING BIJ HET FRANSE KEIZERRIJK.

Dat gebeurt in 1810. De aanleiding is de landing van Engelse troepen op Walcheren. Opnieuw een mislukte invasie der geallieerden. Koning Lodewijk Bonaparte hoeft niet veel meer te doen dan te wachten tot de engelse soldaten voor een groot deel zijn bezweken aan de beruchte "Zeeuwse koortsen". Maar in Parijs vindt Lodewijks keizerlijke broer er aanleiding in het scherts-koninkrijkje maar op te heffen. Het nederlandse leger wordt bij het franse gevoegd. Naar Rusland marscheren in 1812 ook nederlandse soldaten als onderdeel van Napoleons "Grande Armee" en ook van die nederlanders komen er maar weinigen van die barre tocht naar het onherbergzame Rusland terug. Dan volgt de Slag bij Leipzig en de eerste echte enorme nederlaag van het franse leger.

Hoewel het opnieuw geformeerde leger van Napoleon nog een paar overwinnigen ziet te behalen, worden toch de franse troepen steeds verder teruggetrokken naar het eigenlijke franse moederland. Na het vertrek van de fransen uit het noorden van Nederland, nemen een paar moedigen het initiatief tot een onafhankelijkheidsverklaring en vormen een voorlopige regering. Van Hogendorp, in 1795 ontslagen als prinsgezind raadpensionaris van Rotterdam, heeft reeds lang plannen voor een herrijzing van de Nederlanden als onafhankelijke staatkundige eenheid. Hij heeft ook in de stilte van zijn studeerkamer een grondwet opgesteld, waaruit blijkt dat hij zich een nederlands koninkrijk voorsteld met een constitutie. Samen met de baron van der Duijn van Maasdam en de graaf van Limburg Stirum, beiden evenals hij woonachtig in Den Haag, hebben ze een nauwelijks geheim gehouden genootschap om onder een lid - de ex-erfprins - van de verjaagde Oranje-familie, een nieuwe Nederlandse staat op poten te zetten.

Ze hebben daarbij niet veel steun van oude regenten en ambtenaren van het vroegere bewind. Als echter geruchten ontstaan dat er buitenlandse - waaronder Russische - troepen het land binnentrekken en Utrecht naderen; als er bekend wordt dat de franse ambtenaren hun vrouwen en kinderen naar Frankrijk wegsturen; als er eveneens bekend wordt dat "de bijltjes" in Amsterdam de verlaten douanekantoren hebben aangevallen en in elkaar gehakt onder het zingen van: "De Prins moet koning van Holland zijn", dan roept de bang geworden haagse "maire" de graaf van Stirum te hulp. "Om de orde te handhaven", waarna die met Hogendorp en van der Duijn een voorlopige regering vormt en het land onafhankelijk verklaart van Frankrijk. Ze sturen ook delegaties uit naar Duitsland en naar Engeland, om de erfprins, waarvan ze niet goed weten waar hij zich bevind, te verzoeken zich naar Holland te begeven en zich aan het hoofd van het nieuwe bewind te stellen.

Het is 19 novenber 1813 als het telegaafkantoor in Yarmouth een telegram naar Londen zendt, waar op dat moment de prins van Oranje is. Het telegram luidt: "Comlete revolt in Holland. Dutch baron on his way to Prince of Orange. Texelfleet in mutiny."

Men heeft Willem I wel verweten net als zijn vader besluiteloos te zijn. Bij de ontvangst van de uitnodiging echter, aarzelt hij geen moment. Na het voor hem zo heuglijke nieuws gehoord te hebben en twee dagen later de afgezanten van de voorlopige regering te hebben ontvangen en gesproken, scheept hij zich 5 dagen later in op het engelse fregat de "Warrior". Op de 30-ste november 1813 zet hij in gezelschap van o.a. de meteen maar benoemde engelse gezant Lord Cancarty op het Scheveningse strand voet aan wal.

Zo goed als toen mogelijk was, is intussen de "proclamatie" van de voorlopige regering overal - dat betekent voornamelijk in Den Haag - voorgelezen en aldus bekend gemaakt. De opsteller laat goed merken een voormalige ambtenaar van de in 1795 ter ziele gegane Republiek te zijn. Een van de zinnen in het nogal horterige product luidt: "De oude tijden keren weerom" en een andere: "Alle de aanzienlijken komen in de regering."

Die laatst geciteerde zin in de proclamatie van de voorlopige regering - van Gijsbert-Karel van Hogendorp dus - heeft in later tijden nogal wat spot en kritiek gehad. Voor de opsteller in zijn tijd, was het echter een zeer vooruitstrevende zin. Niet meer alleen de regentenfamilies zouden in aanmerking komen, maar ALLE de AANZIENLIJKEN! Natuurlijk alleen de mannelijke aanzienlijken en even natuurlijk niet de onaanzienlijken.

Overigens stemde het gezang van de Bijltjes en de wens van de prins van Oranje geenszins met elkaar overeen.

Willem Frederik wilde erfstadhouder Willem VI zijn, niet koning Willem I. Hij veronderstelde dat de vage bevoegdheden van de erfstadhouder, hem heel wat meer te vertellen zou geven dan een koningschap onder welke constitutie dan ook. Van Hogendorp was door jicht aan zijn stoel gebonden toen de "souverein vorst" via Scheveningen in Den Haag arriveerde. Het zinde de prins duidelijk niet dat Hogendorp niet naar hem, maar dat hij naar van Hogendorp moest gaan. Hij gaf de man die hem naar het land had teruggeroepen en hem op een troon, een vorstelijke in ieder geval, had gezet, pas een hand toen van Hogendorp hem als het ware door zelf zijn hand uit te steken - een gebaar tegen de etiquette - daarom had gevraagd. Er volgde een stroef gesprek en tegenover van Hogendorps proclamatie had de prins er zelf een opgesteld. Daarin was geen sprake van een koning en een kroonprins, maar van een souverein vorst en een erfprins.

Het ging trouwens allemaal niet zo gemakkelijk als het eerst had geleken. "alle de aanzienlijken" bleven mooi weg toen de prins in Den Haag en later in Amsterdam zijn intocht hield.

In Den Haag had van Hogendorp 50 oud-regenten uitgenodigd om een soort adviesraad, een soort voorlopig parlement te vormen. Er kwamen er nog geen 20!

In Amsterdam had Falck een van de mannen rond van Hogendorp, die als commandant van de schutters op zich had genomen de orde te handhaven, een aantal "aanzienlijken" zover gekregen dat ze met oranje-cokarden op de hoed, een voorlopig bestuur van de stad vormden opdat de rust bewaard bleef en het volk niet "aan het hollen" zou gaan. De heren lieten meteen aan generaal Molitor, de bevelhebber van de franse troepen die zich op Utrecht hadden teruggetrokken, weten dat ze echt alleen maar plunderingen wilden voorkomen en heus meteen, mochten de kansen keren, het bestuur van de stad weer aan de franse autoriteiten zouden overdragen.

Alleen het gewone volk was op straat en juichte. De franse troepen waren nog niet het land uit en in Woerden kwam het tot gevechten waarbij doden en gewonden vielen en waarbij de fransen - deel van het franse keizerrijk of niet - aan het plunderen sloegen. Maar het leed geen twijfel, hoe klein ook het aantal mannen was dat openlijk in verzet kwam tegen het franse bestuur, hoezeer het ook het werk was van een petit-comité, er was een groep die het land onafhankelijk verklaarde en door die groep was de ex-erfprins aan het hoofd van het landsbestuur geplaatst. Hoe weinig dat ook voorstelde. Ook moet worden bedacht dat hoe stroef ook vanaf het begin de samenwerking tussen de hoofdpersoon van het verzet en het geroepen hoofd van het landsbestuur was, deze ex-erfprins geen moment heeft geaarzeld om, terwijl de kans van slagen nog niet groot was en helemaal niet kon worden voorzien wat de afloop zou zijn, onmiddellijk aan de oproep gehoor heeft gegeven en op die manier de mogendheden van de coalitie tegen Napoleon voor een voldongen feit heeft geplaatst.

De nederlandse staat, in welke vorm dan ook, was herrezen. Het hoofd van het Huis Oranje- Nassau was als "hoge overheid" aan het hoofd van die herrezen staat geplaatst.