Het vorstenhuis Nassau      door J. H. Gouka
Index

Hoofdstuk 1
Het leenstelsel
Hoofdstuk 2
De linie nassau-breda
Hoofdstuk 3
Willem van Oranje (1533-1584)
Hoofdstuk 4
Maurits (1567-1625
Hoofdstuk 5
Het stadschouderschap van Willem II
Hoofdstuk 6
De andere takken van het huis van Nassau
Hoofdstuk 7
Het derde huis van Oranje-Nassau
Hoofdstuk 8
De Walramse linie van het huis nassau
Hoofdstuk 9
De tak Nassau-Idstein en de tak Nassau-Weilburg na 1627
Hoofdstuk 10
Stadhouden Willem IV
Hoofdstuk 11
De oranje-nassau's in ballingschap
Hoofdstuk 12
De koningen der Nederlanden en de Hertogen van Nassau
Hoofdstuk 13
Koningin Wilhelmina
Hoofdstuk 14
Bernhard zur Lippe Biesterfeldt
Hoofdstuk 15
Naspel

(C) 2006 prive-uitgave J.H. Gouka
Niets uit deze webpagina's mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this site may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm of any other means without permission from the publisher.

Hit Counters

Hoofdstuk 10

STADHOUDER WILLEM IV. HET REGENTSCHAP VAN PRINSES ANNA. DE HERTOG VAN BRUNSWIJK. PRINSES CAROLINA EN PRINS KAREL VAN NASSAU-WEILBURG. DE POSITIE VAN DE REPUBLIEK TUSSEN DE GROTE EUROPESE MOGENDHEDEN. STADHOUDER WILLEM V.

We zijn na een grote omweg ter verkenning van andere dan de nederlandse Nassau's, weer waar we reeds eerder waren, bij het begin van het stadhouderschap van Willem IV. We zien dat zijn stadhouderschap erfelijk is verklaard in zowel de mannelijke als de vrouwelijke lijn. Dat laatste te beginnen bij prinses Carolina, Willems op het moment van zijn verheffing enige kind. We zien verder het herstel van voorrechten in de landsprovincies wat betreft benoemingsrecht en het herstel van de doorslaggevende titel in Zeeland van Eerste Edele, verbonden aan het markiezaat van Veere en Vlissingen. Het lijkt dan - voor de leek - al heel veel op een constitutionele monarchie.

Dat lijkt zo, maar er is een heel belangrijk verschil. De stadhouder heeft op de loop der zaken in de republiek heel weinig invloed. Hij is volstrekt niet bij machte wettelijk ook maar iets aan het verroeste regeringssysteem te veranderen, ook niet als dat een hoognodige verbetering zou zijn. Echter, sedert 1747 gaat men alle gebreken in het regeringsstelsel, wijten en verwijten aan de stadhouder! Precies het omgekeerde van een monarchie met een constitutie.

Willem IV zal er aan bezwijken en zijn zoon zal er aan ten onder gaan.

Het begon al helemaal aan het begin van Willems stadhouderschap, nog tijdens de oorlog die de aanleiding was geweest van zijn erfelijk stadhouderschap. Het Staatse leger had een erbarmelijk figuur geslagen en de buitenlandse bevelhebbers, de vorsten van Lippe en van Waldeck, hadden zich na kritiek beledigd teruggetrokken. Ook dat was een reden om naar een Oranje te verlangen. En wat werd er nu voor een "oplossing" gevonden? Men legde het opperbevel in handen van de stadhouder, maar het gehele Staatse leger werd geplaatst onder de opperbevelhebber van het engelse expedietieleger, onder het bevel van de maar matig bekwame hertog van Cumberland, een broer van prinses Anna! Verder waren de financiën van de republiek in een zodanig desolate staat - door corruptie vloeide de opbrengst der belastingen naar een aantal frauderende particulieren - dat om het huurleger te betalen, er nederig aan Engeland om een enorme lening werd gevraagd. Dit terwijl men in Engeland dacht dat een verheffing van de Prins van Oranje tot stadhouder, een inpuls zou zijn voor de Republiek nu met geld voor een huurleger over de brug te komen. Verder probeerde men in het land zelf geld te verkrijgen door het uitschrijven van "een milde gift", waarbij van de nederlanders met een "vermogen" van 2.000,- gulden of meer, een extra-belastingbedrag van 2 procent werd geheven. Ter illustratie; de nieuwe stadhouder had zó weinig verstand van financiën, dat hij dacht dat een familie met 2.000,= gulden kapitaal wel in staat zou zijn in een herenhuis met bedienden te wonen en er een karos met de bijbehorende paarden op na te houden. Dat die lening mislukte en niet het gewenste en hoog nodige geld in het laadje bracht, mag ons niet meer verwonderen.

Een geluk was, maar niet voor het image van de prins, dat al spoedig de Vrede van Aken kon worden gesloten, nog voor de stadhouder in zijn hoedanigheid van opperbevelhebber in het hoofdkwartier van het leger arriveerde. Een vrede waarbij de Republiek er practisch zonder kleerscheuren afkwam.

Hoewel? practisch zonder kleerscheuren? De oorlog had bewezen dat de "barriëre" niets voorstelde, maar de in puin geschoten vestingen werden geacht hersteld te worden op kosten van de Republiek. Trouwens, ook een nog door Menno van Coehoorn - een tijdgenoot van stadhouder Maurits - aangelegde onneembaar geachte vesting als Bergen op Zoom, was na slechts een kort beleg door de fransen, zonder meer door de - door Willem IV aangestelde - stokdove 87-jarige gouverneur van de vesting overgegeven! Voortaan, wist men nu, lag in feite de Republiek wat betreft de verdediging van de grenzen in het zuiden, voor een vijand open. En in het oosten had de republiek sedert heel lang een heel dikke vinger in de pap gehad in de zaken van het vorstendom Oost-Friesland. Echter, na het overlijden in 1744 van vorst Karel-Edzard, was het land practisch geannexeerd door Pruisen. En Frederik de Grote liet zich daar beslist niet de wet voorschrijven door de Republiek. Voortaan was men voor de verdediging van de grenzen in het oosten afhankelijk van de luimen van de koning van Pruisen en eigenlijk helemaal wat betreft de veiligheid van het land. Zoals men in het zuiden afhankelijk was van de koning van Frankrijk. Voeg daarbij het nog uit de tijd van de koning-stadhouder stammende wurg-verdag over de scheepvaart met Groot-Brittannië en de Engelse voordelen daarvan en men ziet een volsterkt machteloze staat, nog slechts bestaande door de naijver van genoemde staten die elkaar het bezit ervan niet gunden. De nieuwe, zo machtig lijkende stadhouder, liet zonder protest toe dat onmiddellijk na de vrede van Aken, weer een groot deel van het Staatse leger werd afgedankt.

De nieuwe stadhouder kon zich richten op pogingen, binnenslands "iets groots te verrichten". Bentinck trachtte hem daartoe aan te zetten, maar dan moesten wetten met voeten worden getreden en daar was Willem IV niet voor te vinden. Grijnzend keken de regenten toe hoe ook de aanpak van de stadhouder inzake de binnenlandse kwalen van de natie, niets zouden uithalen. Hoe weldra de vrienden van de stadhouder zich van hem af zouden wenden.

De eerste paar jaren zorgde de raadpensionaris van Holland er voor dat de prins weinig of niets kon uitrichten. Jacob Gilles die zo in angst had gezeten bij de "omwenteling" in 1747, was, bekomen van de schrik voor leven en have, nog op zijn post gebleven tot 1749. Wel werd en bleef bekend hoe tijdens een bezoek aan Amsterdam Willem IV werd belaagd door ontevreden Amsterdammers die tot zelfs aan zijn bed kwamen protesteren. Op die "aandrang" van de "Doelisten", genaamd naar de plaats waar zij hun bijeenkomsten hielden, werd in Amsterdam "de wet verzet", d.w.z. dat er regenten door de stadhouder werden ontslagen en door Oranje-aanhangers werden vervangen, wat reeds ten tijde van de wetverzetting door de derde Willem nog geen verbetering betekende. Eigenlijk bleef het streven om verbetering van de misstanden beperkt tot knulligheden. Toen de stadhouder er op attent werd gemaakt dat de zijde-industrie in het land kwijnende was, maakte hij bekent dat aan zijn hof voortaan alleen in het land gemaakte zijde mocht worden gedragen. Om de handel te bevorderen stelde hij in de Staten-Generaal voor om een aantal Nederlandse havens tot vrij-havens te maken, maar retireerde haastig toen er protesten kwamen van de admiraliteiten in het land. Reeds drie jaar na zijn aantrede als stadhouder, was zijn gezondheid zodanig precair dat op zijn voorstel hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk, lid van dezelfde familie als die van prinses Anna, tot veldmaarschalk in het Staatse leger werd aangesteld. Hiermee werd eigenlijk aan de hertog de stadhouderlijke macht overgedragen, wat betreft de militaire zaken. De hertog zou vele jaren in het land de lakens blijven uitdelen, ook nog na de meerderjarigheid van Willem V.

Er wordt vaak door historici, met de goedkope wijsheid-achteraf van kennis van de afloop, kritiek geleverd op de prestaties van zowel Willem de vierde als op die van zijn zoon en opvolger. Waren zij uit het hetzelfde hout gesneden als de "verlichte despoten" van hun tijd, het zou de Republiek beter zijn vergaan, beweren zij. Vergeten wordt dan dat de Republiek is ontstaan uit een gewonnen conservatieve revolutie tegen de toenmaals moderne opvattingen in. Het gewonnen protest tegen misschien teveel centralisatie, werd omgebogen in veel te weinig centralisatie. Het taaie verzet, ook onder de franse dictatuur en hun nederlandse trawanten, tegen die toen ingevoerde centralisatie, lijkt er op te duiden dat zelfs een Frederik de Grote die niet had kunnen overwinnen. Wat konden Willem IV en zijn zoon daar tegen beginnen? Vooral gehandicapt als zij werden door het hun ingeprente nederlandse fatsoen.

De verlichte despoten, Frederik II, Catharina II en Jozef II, erfden allen een centraal gezag en een serviele bevolking, weinig meer dan horigen en slaven en in het geval van Rusland nog steeds echte slaven, zwaar onderdrukt door een dunne, voornamelijk buitenlandse bovenlaag. Jozef de tweede kreeg trouwens in de Oostenrijkse Nederlanden te maken met een heuse opstand tegen zijn gezag vanwege zijn hervormingen. De Republiek werd bevolkt door een burgerij en zelfs een arbeidende bevolking van een zelfbewustheid die in het buitenland verbazing, soms bewondering, maar meest misprijzen wekte. Ook dat het onderwijs in de Nederlanden, hoe gebrekkig ook in de ogen van een latere generatie, zelfs kinderen uit de mindere standen lezen en schrijven leerde, wekte in het buitenland verbazing zowel als afkeuring. Hoe kon men als behorende tot de adel of de hogere burgerij, veilig bedienden hebben als die papieren en documenten konden lezen? Wat Willem IV en Willem V hadden moeten hebben om ook maar iets te bereiken was naast een robuuste gezondheid, een niets ontziend en volstrekt a-moreel karakter. De russische knoet, vereend met de pruisische zweep. Zij hadden niets van dit alles en eigenlijk zou men er hen om moeten prijzen in plaats van hen slapheid te verwijten. Verder moet worden bedacht dat, hoe verroest ook, hoe onbestuurbaar ook, de structuur van het land, hoe "onbekwaam" ook de beide erfstadhouders, toch de Republiek nog een halve eeuw bleef voortbestaan. Nog tot bijna het einde van de 18-de eeuw slaagde de zelfbewuste burgerklasse in deze uithoek van Europa er in, hoewel ze "niet meer van die tijd" was, aan het bewind te blijven. Dit kleine staatje, bevolkt door een slag mensen, hoe bespot ook door degenen die toen wel "van de tijd" waren, wist behoorlijk welvarend te blijven.

Tot krachten van buiten de Republiek, de staat opnamen in de "vaart der volken" en op die manier de welvaart, de rijkdom, een bijna doodsklap kregen. Maar laten we teruggaan tot de persoonlijke belevenissen van de beide stadhouders en hun familie.

Al spoedig na zijn verheffing in 1747, had men de erfstadhouder zich, grotendeels met beuzelarijen, over de kop laten werken. Al in 1751, pas veertig jaar oud bezweek hij daaraan.

Tot veler verrassing had de reeds naar de veertig lopende prinses Anna voor de vijfde maal in haar huwelijk een kind gebaard en na vier dochters waarvan er drie meteen waren overleden, kreeg ze nu een zoon. Hij was weliswaar zwak van gezondheid, maar het kind bleef leven. Toch werd met een eventuele opvolging van Willem IV door zijn dochter Carolina wel rekening gehouden, zowel wegens de erfopvolging in de Nederlanden als stadhouder, als met de erfopvolging in de erflanden. Die erflanden zouden bij ontbreken van een zoon aan een Nassau's familielid, hoe ver weg ook, toevallen. (Willem V sloot met de Walramse linie der Nassau's in juni 1783 het verdrag "Erneuerter Erbverein", dat een aanvulling en vernieuwing was van het verdrag uit de dertiende eeuw.) Daarom was er voor prinses Carolina eigenlijk slechts één huwelijkscandidaat en dat was Karel-Christiaan van Nassau-Weilburg. Daar werd al toen de prinses nog heel jong was, aandacht aan besteed.

HET REGENTSCHAP VAN PRINSES ANNA. DE HERTOG VAN BRUNSWIJK.

Na het overlijden van Willem IV was prinses Anna in de Nederlanden met de titel van Gouvernante, regentes voor haar zoon, met als plaatsvervanger voor de militaire, aan het ambt verbonden plichten, de hertog van Brunswijk. Tot in 1759 ook prinses Anna overleed en de hertog voogd werd over de toen tien-jarige Willem V en de vijftien-jarige prinses Carolina. De hertog werd echter geen gouverneur of regent voor de minderjarige stadhouder.

Dat ambt bleef "slapend", met andere woorden, acht jaar lang tot de meerderjarigheid van de stadhouder, werd aangetoond dat men hem eigenlijk helemaal niet nodig had!!

Men ging de zaken gewoon afdoen zoals men dat deed in de tijd voor de verheffing van Willem IV. Trouwens, reeds onder gouvernante Anna, hield men in een aantal steden bij de aanvulling van de regentencolleges al geen rekening meer met haar wensen en aanbevelingen. Nog kort voor haar dood liet men haar merken wie er de baas was - of beter uitgedrukt, wie er de baas waren - in het land. De prinses had de onderhandelingen over het huwelijk van haar dochter gevoerd zonder overleg met de Staten-Generaal. Ze was - onterecht - van mening dat het huwelijk van haar dochter een privé-kwestie was. Toen ze er de Heren van de Staten-Generaal tenslotte van in kennis stelde, lieten Hunne Hoogmogenden Hare Koninklijke Hoogheid koeltjes weten dat ze het huwelijk verboden. Met als argument dat de huwelijkscandidaat niet de juiste geloofsovertuiging had - hij was Luthers - en dat prinses Carolina als het huwelijk toch werd doorgezet, haar erfopvolgingsrechten op het stadhouderschap zou verliezen. Men gaf als het ware een stervende een slag in het gezicht. Kort daarop overleed prinses Anna.

Wel werd toen de hertog van Brunswijk de voogd over prinses Carolina en haar broertje de minderjarige stadhouder. De hertog had meer tact om met de Heren Staten om te gaan. Hij wist hen te bewegen toch toestemming te geven voor het huwelijk van de prinses met prins Karel-Christiaan van Nassau-Weilburg.

PRINSES CAROLINA EN PRINS KAREL-CHRISTIAAN VAN NASSAU-WEILBURG. DE POSITIE VAN DE REPUBLIEK TUSSEN DE GROTE EUROPESE MOGENDHEDEN,

In 1760 werd er getrouwd. Carolina was toen net 17 jaar, haar echtgenoot was toen 25 jaar oud.

Intussen werd de republiek hoe langer hoe meer de speelbal van de grote mogendheden. De Staten mochten nog zo vredelievend zijn, Frankrijk en Engeland bepaalden wel wat er in Den Haag moest worden gedaan en hoe. Toen de opstandige Amerikaanse koloniën tot het besef kwamen dat ze een eigen weg moesten gaan zonder het Britse moederland, stuurden ze Benjamin Franklin naar de Nederlanden. Mocht er gekozen worden voor een republikeinse staatsvorm, (dat was toen nog helemaal niet zeker, men verzocht later aam prins Hendrik van Pruisen om als staatshoofd naar Amderika te komen. De prins wees het aanbod af en dat was tevens de definitieve vaststelling van de republikeinse staatsvorm van de Verenigde Staten van Noord-Amerika) dan kon men in de Nederlanden zien hoe zo'n staatsvorm er in de praktijk uitzag. Franklin kwam heel ontgoocheld uit Den Haag in Amerika terug. De werkelijke machthebbers in die "vrije" Republiek, had hij ontdekt, waren de afgevaardigden, de gezanten van Engeland, Frankrijk en Pruisen, díe hadden het in Den Haag voor het zeggen.

De periode waarin de beide erfstadhouders aan het bewind - nou ja - in naam aan het hoofd van de Republiek stonden, kenmerkt zich door een enorme worsteling tussen het franse koninkrijk en de het britse koninkrijk, een worsteling die zich afspeelde in Azië, in India; en in Noord-Amerika, daar vooral.

Een worsteling die door Winston Churchill in zijn meesterwerk "Geschiedenis van de engels sprekende volken", de Eerste Wereldoorlog wordt genoemd. Frankrijk verloor die oorlog. Het land raakte tijdens die worsteling alle bezittingen in India kwijt en bijna alle in Noord-Amerika. Die franse bezittingen daar, lagen in het Noorden in frans-Canada en in het Zuiden, New-Orleans, Louisiana. Tijdens de geschiedenis van die koloniën zien we dat ze langzaam groter worden, het Zuiden kruipt a.h.w. omhoog langs de grote rivieren, de Missouri en de Missisippi, het Noorden kruipt naar beneden en er dreigt een omsingeling van de britse koloniën via het indianenland ten oosten van die britse koloniën. De oorlog tussen Frankrijk en Groot-Brittannië die door Churchill dus de eerste Wereldoorlog wordt genoemd, duurt van 1754 tot 1763. Het gevaar van een omsingeling van de 13 britse koloniën door de fransen in samenwerking met indianenstammen is geweken, maar de britse staatskas is wel heel leeg geworden. Een financiële ramp dreigt voor Engeland en om die af te wenden moeten er maatregelen worden genomen en moeten ook de Noord-Amerikaanse koloniën hun bijdrage leveren.

Daar hebben die koloniën echter helemaal geen zin in. Integendeel, ze vinden dat Londen maar heel vevelend toezicht houdt op de uitbuiting van het nu geheel openliggende indiaanse achterland en de afslachting van de Indianen tegenhoudt. Het resultaat van tegenzin in Noord-Amerika en onbegrip in Londen, is na een aantal jaren van steeds verslechterender verhoudingen, de opstand der Amerikaanse koloniën tegen het britse moederland. Een nieuwe worsteling volgt, nu van Groot-Brittannië tegen de 13 Amerikaanse koloniën. De franse regering grijpt de kans om revance te nemen voor de nederlaag van 1763. Een grootscheepse hulp van Frankrijk aan de opstandelingen volgt. Het is ook die hulp die de koloniën, nu de nieuwe staat: "De Verenigde Staten van Noord-Amerika", in staat stelt zich van Groot-Brittanië los te maken. In 1783 erkend men in Londen de onafhankelijkheid van die "USA".

Zoals de oorlog tussen Frankrijk en Groot-Brittannië het laatste land aan de rand van de financiële afgrond heeft gebracht, zo staan de zaken er echter nu in Frankrijk voor. Frankrijk heeft zich aan de deelname aan de onafhankelijkheidsstrijd van Amerika zwaar vertild. En, Amerika is net zo min als in 1763, in 1783 bereid om - mee - te betalen aan de kosten voor de geleverde inspanningen.

Het is de nekslag voor het franse anciën-regime. De jonge, aanspreekbare koning Lodewijk XVI is bereid maatregelen te nemen om uit de financiële moeilijkheden te geraken. Zijn adviseurs denken dat dat mogelijk is door het lang slapende parlement van Frankrijk, de Staten-Generaal, reeds vele jaren niet meer bijeengeroepen, om hulp te vragen. In het bijna failliete Groot-Brittanië had men al een parlement met bevoegdheden en dat systeem hield het Rijk na en in voorgaande crisissen overeind. In Frankrijk had Lodewijk XIV een dergelijk systeem juist de nek omgedraaid door zijn dictatoriale maatregelen en van de staat een absolutie monarchie gemaakt. Daarom trekt koning Lodewijk XVI door de bijeenroeping van de Staten-Generaal zelf een hoeksteen uit het gebouw van de absolute monarchie, ingesteld door zijn bet-bet-overgrootvader. Het uiteindelijke resultaat van de poging om in Frankrijk opnieuw te gaan regeren met een volksvertegenwoordiging, is "De Grote Franse Revolutie" waaraan in Europa ook de Republiek der Verenigde Nederlanden ten onder zal gaan.

Reeds tijdens de worsteling van Groot-Brittanië met zijn Amerikaanse koloniën heeft de Republiek een enorme klap meegekregen. De Hollandse handel zag vele voordelen in bevoorrading van de opstandelingen en toen men ook nog in de Hollandse kolonie Sint-Eustatius de Nieuwe Amerikaanse vlag de "Stars and Stripes", een eresaluut bracht, verklaarde Engeland de Republiek de oorlog. Onnoemelijke schade aan de Hollandse handel werd door die "Vierde Engelse Oorlog" toegebracht. Het eiland Sint-Eustatius, een bloeiende vrijhandelshaven, ook wel "de gouden Rots" genoemd, wordt in die oorlog verwoest en is de gevolgen nooit meer te boven gekomen. In de schoolse geschiedenisboekjes wordt over die oorlog voornamelijk iets gemeld over de Slag bij de Doggersbank. Daar raakte een vlooteskader onder de schout-bij-nacht Zoutman, slaags met een brits eskader. De zeeslag bleef onbeslist, maar dat de nederlanders niet helemaal verslagen werden, werd al zo'n wapenfeit geacht dat er in Nederland een overwinning van werd gemaakt.

Maar, genoeg op de tijd vooruit gelopen. Terug naar 1760 en het huwelijk van prinses Carolina met haar verre neef, prins Karel-Christiaan van Nassau-Weilburg. De prins was geboren in 1735 en naast zes dochters was hij de enige zoon van vorst Karel-August van Nassau-Weilburg en zijn echtgenote, Augusta-Frederika van Nassau-Idstein. Op twintig-jarige leeftijd werd de jonge prins benoemd tot Ridder in de Deense Orde van de Olifanten. Hij werd veldmaarschalk in de Bovenrijnse Kreits. Wat belangrijker was, zijn vader was al commandant geweest van een cavallerie regiment in het Staatse leger, evenals al zijn grootvader, vorst Johan-Ernst van Nassau-Weilburg. Karel-Christiaan werd Generaal der infanterie in het Staatse leger en bovendien commandeur van de garde te paard. Er zijn genoeg aanwijzingen om aan te nemen dat het jonge paar in 1760 er van overtuigd was dat het broertje van Carolina jong zou overlijden. Dan zouden de nassause erflanden der Ottoonse Linie worden gevoegd bij de Nasause erflanden der Walramse linie en aldus zou Karel vorst zijn over alle nassause erflanden. Aan Carolina zou dan het erfstadhouderschap in alle nederlandse gewesten zijn toegevallen en de militaire taken van het stadhouderschap zouden dan bijna vanzelfsprekend worden vervuld door Karel Christaan zelf. Als voorproefje op dit schitterende vooruitzicht vestigden de jongelui zich in Den Haag in het Paleis Noordeinde en namen als zomerresidentie hun intrek in het Huis Honselaarsdijk, nog in opdracht van stadhouder Frederik Hendrik ontworpen en gebouwd. In 1702 waren beide paleizen uit de erfenis van de koning-stadhouder toegevallen aan de Pruisische koning Frederik Willem I. Die had zelfs een tijdlang in het Haagse paleis Noordeinde gewoond ter afdoening van de erfeniskwestie met de familie Nassau-Diets. Later waren beide gebouwen ter beschikking gesteld van het pruisissche gezantschap in Den Haag en zeer verwaarloosd. Toen als gast van de pruisische koning Frederik II, de franse filosoof en schrijver Voltaire er een tijdlang verbleef, schreef hij aan de "gastheer" in Berlijn over "het ruïnepaleis" waar hij moest bivakkeren. In 1754 had echter de gouvernante prinses Anna beide gebouwen van de pruisische koning gekocht en ze enigszins laten opknappen. Haar dochter Carolina liet nog wat herstellingen uitvoeren, maar er werd aan de Korte Poten - toen genaamd "de Nieuwe Poten" - meteen een aantal huizen gekocht en afgebroken en begonnen aan de bouw van een zeer representatief paleis waar het paar zich definitief wilde vestigen. Was de prinses in maart 1760 getrouwd, reeds in december van dat zelfde jaar werd haar eerste kind geboren, een zoon, George Willem Belgicus, die echter reeds in mei 1762 in Huis Honselaarsdijk stierf, waarna men verder het paleis niet meer bewoonde en liet vervallen. Intussen was in december 1761 reeds een tweede zoon geboren, die maar acht jaar werd en toen al tot kolonel in het Staatse leger was benoemd!! In 1764 werd er, weer in Den Haag, een dochter geboren, Augusta, die ongehuwd bleef en bijna 36 jaar oud, als kanunikes in 1802 overleed. De daarna - nog altijd in Den Haag - in 1765, geboren dochter Wilhelmina-Louise trouwde op 20-jarige leeftijd met de 18 jaar oudere vorst Hendrik XIII van Reuss-Greiz. Wilhelmina overleefde haar man twintig jaar en stierf in 1828. Het vijfde kind van prinses Carolina werd in 1767 doodgeboren. Carolina's zesde kind was weer een zoon, Frederik-Willem, geboren in Den Haag, op 25 oktober 1768.

Daarna vertrok Karel-Christiaan met zijn gezin naar de Nassau'se erflanden. Het pretentieuze Paleis-Weilburg in Den Haag, werd nooit afgebouwd en het gebouw werd na vele andere bestemmingen gehad te hebben, de stadsschouwburg. Het zat in Nederland de familie niet mee. De verwachte erfenis ging aan hen voorbij doordat Carolina's broer Willem V in leven bleef. In 1765 stierf in Leeuwarden Carolina's grootmoeder, prinses Maria-Louise, die voor haar kleinzoon Willem V regentes in Friesland was. In een laatste stuiptrekking van separatisme, stelden de friese Staten Carolina aan tot regentes. Het jaar daarop werd broer Willem meerderjarig en kwam aan het kortstondige regentschap van prinses Carolina alweer een einde.

De Weilburgs vertrokken dus naar Karels erflanden, maar hij werd in 1773 de militaire gouverneur van Maastricht tot 1784. Carolina zou na haar vertrek uit Den Haag behalve de zes die daar al geboren waren, nog 9 kinderen krijgen, waarvan er vijf kort na de geboorte stierven en waarvan een zoon 32 jaar werd. Hij was militair, bleef ongehuwd en stierf in 1807. Drie dochters werden nog volwassen. Dat waren Carolina, Amalia en Henriëtte. Carolina trouwde met een vorst van Wied, Amalia met een vorst van Anhalt en Henriëtte met een hertog van Würtemberg.

STADHOUDER WILLEM V.

Keren we terug naar Carolina's broertje dat maar niet dood wilde gaan.

Reeds de geboorte van Willem-Batavus, was een klein wonder. Zijn moeder was reeds 38 jaar toen zij, na vier dochters waarvan er twee doodgeboren werden en er een slechts één maand leefde, in maart 1748 nog een kind kreeg. Een zoon deze keer die nog opgroeide en volwassen werd ook. Dat liet zich aanvankelijk niet aanzien. Het kind was vaak ziek en men nam eigenlijk aan dat het niet lang zou leven. Willem was nog maar drie jaar oud toen zijn vader stierf en hij was tien jaar toen ook zijn moeder overleed. De jongen was redelijk intelligent met een gevoel voor talen dat hij van beide ouders had geërfd. Hij had een goede smaak, wist iets van muziek en kunst en hij, op drie-jarige leeftijd in naam al erfstadhouder geworden, werd heel goed op zijn toekomstige taak voorbereid. Beter dan ook maar één van zijn vele voorgangers. Over zijn karaktereigenschappen bestaan nogal wat tegenstrijdige oordelen van tijdgenoten. Heel vleiende en heel boosaardige.

Als men die met de verbazing over de heftigheid ervan leest, moet men wel bedenken dat Willem de vijfde geen koning was in de Nederlanden. Hij was het "eminent hoofd" van een federale republiek, maar ook niet te vergelijken met een president. Hij stond aan het hoofd van een partij. Weliswaar een niet in hecht georganiseerd verband aanwezige partij, maar wel een groep aanhangers, waar tegenover een - even losse - groep tegenstanders stond. Zoals eerder opgemerkt was er een groep die hem van alles de schuld gaf, zonder hem echt macht te geven, terwijl zijn aanhangers van hem verlangde iets aan een aantal misstanden te doen, maar hem evenmin daartoe de macht en het recht bezorgden.

De laatste stadhouder was te vergelijken met een zeer deskundige bestuurder van een heel ingewikkelde machinerie. Hij wist hoe hij ondanks de vele gebreken van die machinerie, het verouderde en gammele geval aan de praat kon houden. Het was hem echter ten strengste verboden iets aan die machinerie te repareren of te vervangen.

Dat de timide jongeman, die zich wel zeer bewust was van zijn afkomst en rang en genoeg verstand en inzicht had om in te zien wat een onmogelijke taak hij op de schouders gelegd kreeg, bij zijn meerderjarigheid een afspraak maakte met de hertog van Brunswijk hem te blijven bijstaan, pleit voor zijn zelfkennis.

In 1766 werd Willem de vijfde 18 jaar en meerderjarig. Hem was, door Bentinck en vooral door Brunswijk ingeprent niets van de rechten die hem als opvolger van zijn vader toekwamen, af te staan of zelfs maar te laten afzwakken. Verder was hem als het ware ingegoten dat hij - behalve de beide "raadslieden" natuurlijk - iedereen moest wantrouwen. Wel waarschuwde Bentinck hem voor de listen van de dikke hertog die op zijn beurt hem waarschuwde vooral Bentinck niet te vertrouwen! Verder had hij als jongen van 10 jaar al zijn beide ouders verloren en was kort daarna zijn oudere zuster getrouwd met een man die ongeduldig wachtte op het moment dat de jongen zou overlijden.

Hoewel er in 1766 geen wanklank in de Republiek viel te bespeuren en het leek alsof men het bewind van de stadhouder algemeen had aanvaard, moet niet uit het oog worden verloren dat in feite nu een einde was gekomen aan weer een stadhouderloos tijdperk van zeven jaren sedert de dood van prinses Anna. Veel waarderende woorden had men voor de verdiensten van de hertog. In klinkende munt streek hij daarnaast zo ongeveer 600.000 gulden op!! Maar veel belangrijker was dat Brunswijck de jonge prins had overgehaald ook na zijn meerderjarigheid aan hem, de hertog, de macht te laten door middel van wat bekend is geworden als: "De Acte van Consulentschap". Duidelijk gezegd, de prins moest bij verdrag de raad van de hertog opvolgen en voor de gevolgen als die raad verkeerd zou zijn was hij, de stadhouder, alleen verantwoordelijk.

Een jaar later stuurde men de jongeman naar Berlijn, om te trouwen.

Aanvankelijk dacht de Oranje-partij de (knellende) band met Engeland nog te versterken door een huwelijk van de jonge stadhouder met prinses Carolina-Mathilda, een zuster van koning George III. De prinses kon echter een "beter" huwelijk sluiten met koning Frederik VII van Denemarken. Dat huwelijk met de verstandelijk gehandicapte koning werd een regelrechte ramp voor de ongelukkige echtgenote, waarbij de koningin zich tenslotte radeloos in de armen van de lijfarts van de koning stortte. Toen haar "overspel" werd ontdekt liet men de beide geliefden opsluiten en dacht men ook hen beiden ter dood te kunnen brengen. Koning George liet toen hij dat vernam een vlooteskader naar Kopenhagen varen en de bevelhebber daarvan eiste in naam van zijn koning dat de gevangen gezette koningin Carolina-Mathilda aan boord van zijn vlaggeschip zou worden gebracht wat de bange denen deden.

Carolina-Mathilde sleet verder haar dagen op een engels kasteel en haar minnaar werd in Denemarken ter dood gebracht.

De hertog had nadat het huwelijksplan met een engelse prinses niet door ging, een huwelijk gearrangeerd met een nichtje van hem zelf; én van de pruisische koning Frederik II. Nu waren er niet, zoals bij het huwelijk van Willems ouders of dat van zijn zuster en zwager, bezwaren gepaard gaande met beledigingen van Hunne Hoogmogenden, de Heren Staten. Slechts jubeltonen en huldigingen gepaard gaande met grote schenkingen in geld en goederen. Geen wonder. Met Frederik de Grote viel niet te spotten en zijn legermacht lag aan de grenzen van de machteloze Republiek.

De echtgenote van de stadhouder (die zelf pas 19 jaar was), was de op 17 juli 1751 geboren dus pas 16-jarige prinses Frederika-Sophia-Wilhelmina van Pruisen, de dochter van een broer van Frederik II. Haar ouders waren prins August-Willem van Pruisen en Louise-Amalia, geboren prinses van Brunswijck-Wolffenbüttel. Er is opgetekend dat de jonge stadhouder toen hij zijn bruid voor het eerst zag, verrast uitriep: "Dat had ik niet verwacht!" Zij was kennelijk mooier dan hij gevreesd had. Wat de prinses op haar beurt van hem dacht, is nooit bekend geworden. Wel dat de jonge mensen het weldra vrij goed met elkaar konden vinden. Hoe goed ook, het wantrouwen van de prins tegenover practisch iedereen in zijn omgeving, leek zich soms ook tot zijn jonge vrouw uit te strekken. In het buitenland spotte men dat hij zó jaloers was op zijn echtgenote die hem in energie verre de baas was, dat als zij hem de weg naar de hemel zou wijzen, hij prompt de andere kant uit zou gaan.

Wilhelmina van Pruisen, met die naam is zij bekend geworden, kwam als meisje van net 16 jaar naar het stadhouderlijk hof in Den Haag, met haar drie en een half jaar oudere echtgenoot. Het moet haar niet meegevallen zijn. Nog minder meegevallen dan indertijd haar voorgangster, Anna van Brunswijck-Hannover in Leeuwarden en later in Den Haag. Want het hof waar Anna opgroeide was toch, hoeveel groter ook, enigszins met het stadhouderlijk hof te vergelijken. Ook in Londen een hof waar de koning hoe rijk "beloond" ook, niet veel te vertellen had en de leden van het parlement, Hoger- en Lagerhuis, heel veel. Het stadhouderlijk hof was daarmee te vergelijken. Ook in Leeuwarden zowel als in Den Haag een stadhouder die vergeleken met de absolute heersers in Europa maar weining en Statenvergaderingen, zowel de provinciale als de Staten-Generaal, die het eigenlijk voor het zeggen hadden in de Republiek.

Wilhelmina van Pruisen echter, was opgegroeid aan een hof waarvan het hoofd, de koning van Pruisen, een wel heel erg absoluut heerser was. Waar bovendien vergeleken bij het leger, de burgerij wel heel erg weinig te zeggen had. Pruisen, is eens opgemerkt, is geen staat met een leger, maar een leger met een staat. Bovendien had de niet onverstandige prinses al snel door dat ze het van de familie ook niet moest hebben.

Aan haar mans kant een zuster en zwager die ternauwernood wisten te verhelen dat de komst van het schoonzusje hun heel ongelegen kwam en van die kant werd er scherp op gelet of en wanneer de prinses zwangerschap-verschijnselen zou gaan vertonen en zo hun hoop op de grote erfenis de bodem in zou worden geslagen.

Aan de kant van de prinses was er ook familie in Den Haag in de omvangrijke persoon van de Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel die een oom van haar was en aan wiens leiband haar echtgenoot liep. Al gauw kon ze de familie van beider kant niet meer luchten of zien. Op 23 maart 1769, anderhalf jaar na haar trouwen, kreeg Wilhelmina haar eerste kind, een zoon, die echter reeds de volgende dag stierf. Weer anderhalf jaar later kreeg ze opnieuw een kind, een dochter deze maal, die meer levensvatbaar was, Frederika Louise Wilhelmina genaamd.

Het prinselijk paar van Nassau-Weilburg was toen reeds uit Den Haag vertrokken en hun weidse paleis werd nooit voltooid, tenminste niet als paleis en jaren later door een van hun zonen met verlies verkocht aan de gemeente Den Haag. Vorst Karel-Christiaan en prinses Carolina vertrokken naar Karels Nassauwse erflanden en vestigden zich in Kirchheim Bolanden, de zomer-residentie van Karels vader maar die nu in plaats van Weilburg, de permanente verblijfplaats van de vorstelijke familie werd en waar op 6 mei 1787 prinses Carolina ook overleed, in de ouderdom van 44 jaar. Anderhalf jaar na zijn vrouw, stierf ook Karel-Christiaan.

Na de geboorte van haar dochtertje, die Louise of in de huiselijke kring Lou-Lou werd genoemd, kreeg prinses Wilhelmina in augustus 1770 een doodgeboren kind, in augustus 1772 een zoon, Willem-Frederik en in februari 1774 nog een zoon, Willem-George-Frederik.

In de loop der jaren wist de prinses na het vertrek uit Den Haag van prinses Carolina en prins Karel-Christiaan, haar man te bewegen zich ook aan de dwang van haar dikke oom te ontworstelen. De "Acte van Consulentschap" had al snel algemene bekendheid gekregen, maar pas nadat Oostenrijk zich met Frankrijk had verbonden tegen Engeland en Pruisen, moest de hertog die behalve generaal in het Staatse leger ook oostenrijks veldmaarschalk was, het land verlaten.

Niet dat dat veel ten goede veranderde. Willem V was veel te conservatief en ook te fatsoenlijk om iets dat niet wettig kon gebeuren, op onwettige wijze te willen veranderen. Zelfs als dat wel wettig kon en hij felle tegenstand ondervond, durfde hij niet door te tasten. Zo bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Die had telkens voor een aantal jaren een octrooi gekregen. Toen dat weer eens vernieuwd moest worden, werd er aangedrongen op een ingrijpen van staatswege om de verouderde en corrupte organisatie aan te pakken en te moderniseren. Natuurlijk boden de "Heren XVII" die het bestuur vormden, tegenstand, maar verandering was hoog nodig. De Compagnie leed al jaren verlies en om de hoge dividenten aan te pakken was het een vereiste dat de stadhouder die immers in naam de leiding van de VOC had, het initiatief zou nemen tot die veranderingen. De stadhouder stond echter al bloot aan heftige kritiek op zijn beleid of om het gebrek daaraan door weer een andere soort kritikasters. Hij krabbelde al gauw terug en deed niets. Het corrupte bestuur veranderde niet en de kritiek die losbarste, kwam ook al weer op het hoofd van de stadhouder terecht.

Geen wonder dat Willem V soms de wanhoop nabij was. Wat hij ook deed, het was nooit goed en van al wat er fout ging in de Republiek en dat was heel veel, kreeg hij de schuld.

Intussen kwam er in de Republiek een andere groep naar voren, die juist wel veranderingen wenste. Veranderingen in democratische zin. Daar ook zij ageerden tegen het doen en laten van de stadhouder, werden zij door tegenover de Prinsgezinden te staan, als het ware automatisch ingedeeld naast zijn vijanden van ouds her, de Staatsgezinden. Maar dat en hoe hun beweegredenen heel anders waren dan die van de regenten, bleek direct als ergens door hen een "overwinning" werd behaald, in de zin van afbreuk doen aan de wettige rechten van de stadhouder. De nieuwlichters, die zich weldra Patriotten noemden, wilden niet alleen de stadhouder weg hebben of tenminste zijn functie veranderen in die van een constitutionele monarch, maar ook en vooral de regenten van de plaatsen stoten die zij nu al eeuwenlang hadden in het staatsbestel van de Republiek. Het conservatisme van de Prinsgezinden en vooral van de stadhouder zelf, beletten hen en hem om van de hervormingsgezinde Patriotten gebruik te maken. Intussen was het nog niemand duidelijk dat het einde van dat staatsbestel in zicht kwam. Zelfs toen Willem V door de Staten van Holland werd geschorst als kapitein-generaal en door Amsterdam zelfs als stadhouder, ging op bepaalde uitkeringen aan de stadhouder na, alles nog gewoon door. De stadhouderlijke familie verliet Den Haag en reisde door de land-provincies en poogden Wilhelmina's oom, de oude koning Frederik II te bewegen iets ten hunne gunste te doen. De oud geworden koning liet hen echter weten geduld te hebben en dat moesten ze betrachten totdat Frederik overleed in 1787 en werd opgevolgd door zijn neef Frederik-Willem II, Wilhelmina's broer. Nadat de prinses, toen zij naar Den Haag wilde reizen, bij Goejanverwellesluis werd tegengehouden door goudse Patriotten en werd gedwongen terug te keren naar Nijmegen, kwam haar broer in actie en liet een pruisische legerafdeling het land bezetten.

Alle verzet tegen de stadhouder werd weggevaagd en een reactie kwam op gang die uitermate rancuneus was. De maatregelen tegen de tegenstanders van het stadhouderlijk bewind waren een laatste stuiptrekking van de oude Republiek, maar ook dat had eigenlijk niemand nog in de gaten.

In die korte periode werd ook de laatste hand gelegd aan de opvoeding van de erfprins, de oudste zoon van Willem V. Een reis naar Duitsland met in Berlijn de besprekingen voor een gearrangeerd huwelijk met zijn nichtje, een van de dochters van koning Frederik-Willem II, was tevens het einde van zijn "opleiding". Verder werd de jonge prins in 1790, hij was toen nog geen 18 jaar oud, al generaal in het Staatse leger en gouverneur van Breda. In 1789 was hij student in Leiden, maar die studie duurde nog geen jaar. In oktober 1791 trouwde hij met de jonge Frederika-Louise-Wilhelmina - zij was nog 2 jaar en 2 maanden jonger dan hij - en op Sinterklaasdag (6 december) van 1792 werd hun eerste kind geboren in Den Haag.

Intussen had het revolutionaire bewind in Frankrijk aan de buitenlandse vorsten, ook aan Willem V, de oorlog verklaard. De haveloze franse troepen overschreden de grenzen van Frankrijk en wisten op de huurlegers der tegenstanders nog overwinningen te behalen ook. De verbazing van de tijdgenoten is groter dan die van latere beschouwers die weten kunnen dat huurtroepen nogal eens niet opgewassen zijn tegen hongerige en vooral fanatieke idealisten.

Ook waren er tevoren reeds opstanden geweest in de oostenrijkse Nederlanden, tegen de maatregelen van keizer Jozef II. Daarvan leken de republikeinse Noord-Nederlanden gebruik te kunnen maken. De jonge erfprins was zoveel avonturierlijker dan zijn vader dat hij wel horen had naar plannen, hoe onwezenlijk ze ook leken, om de Zuidelijke Nederlanden los te maken van Oostenrijk en als zelfstandige Republiek, te laten besturen door een Raad van State en... een stadhouder! Dat zou dan de erfprins zelf of zijn jongere broer kunnen zijn... De dood van keizer Jozef en de opvolging in Oostenrijk door zijn conservatieve jongere broer Leopold, deed de belgische opstand ineenzakken en het oostenrijkse bewind keerde terug. Voor even!

De franse Republiek maakte een bestuurscrises door. Het schrikbewind van Robespiere stortte ineen en werd door een gematigder bewind opgevolgd. De franse legers trokken zich aanvankelijk terug binnen de franse grenzen, maar weldra herstelden de fransen zich, waarna alle gebied tot aan de Rijn in het oosten en het noorden werd bezet. Het Staatse leger onder het bevel van de erfprins en zijn nog jongere broer stelde niets meer voor en werd onder bevel gesteld van de bevelhebber van het britse expeditieleger, - alweer - een engels familielid, de hertog van York en een zwager van erfprins Willem. Deze York was met een andere dochter van koning Frederik-Willem II van Pruisen getrouwd. De krijgsverrichtingen verliepen niet goed en de beide zwagers hadden voortdurend hooglopende ruzie. Deze situatie duurde tot einde 1794. Het leek er op dat de franse expansie met de bezetting en inlijving van het tot dan bereikte en beheerste gebied verrzadigd was.

Misschien was dat wel zo, maar toen viel de winter in met een flinke vorstperiode en kreeg het franse leger voedselgebrek doordat door de kou de aanvoerlijnen voor ravitaillering werden afgesneden. Het bezette Staats-Brabant was reeds geheel door dat leger kaal gevreten.

Daarom trokken de franse troepen onder leiding van generaal Pichecru en de - nederlander - Daendels over de bevroren rivieren de Republiek binnen om daar te gaan plunderen. Nee niet openlijk! Officieel gedroegen de fransen zich correct. Alleen, ze betaalden alles wat ze weghaalden en meesleepten met waardeloos frans geld. Zo kan men wel stellen dat na Italië, België en Zwitserland, ook Nederland werd leeggeplunderd.

In januari 1795 terwijl franse troepen al Amsterdam bereikten, vertrokken op 18 januari eerst prinses Wilhelmina en haar schoondochter en kleinzoontje vanaf het Scheveningse strand met een visserspink naar Engeland. In de middag van die zelfde dag, na een afscheidsaudintie gegeven te hebben in de balzaal van het Stadhouderskwartier in Den Haag, vertrok ook de stadhouder met zijn beide zonen. De raadpensionnaris van de Spiegel en admiraal van Kinsbergen vergezelden hen tot aan het strand van Scheveningen. Dat was het einde van het stadhouderlijk bewind en het einde van een periode.

Weldra zouden de idealisten in het land bemerken hoe ze vervaren waren met de "franse bevrijders". Tot hun ontsteltenis werden ze in Parijs niet beschouwd als broeders in de revolutie, maar als onderhorigen in een veroverd land. Het "Haagse verdrag", met de broeder-republiek gesloten, omvatte als voorwaarden o.a. de afstand van Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen. Een betaling van de "kosten van de bevijding door de franse troepen" ten bedrage van 100 milioen gulden; een permanente bezetting van het grondgebied van "de Bataafse Republiek" door een contingent van 25.000 franse soldaten die door de "Bataven" moesten worden gekleed en gevoed (als dat was gebeurd, vertrokken zij en werden vervangen door 25.000 anderen haveloze soldaten); en een oorlogsverklaring door de Bataafse Republiek aan Engeland. Het onmiddellijke gevolg van die oorlogsverklaring was dat de nederlandse havens door de engelsen werden geblokkeerd en de handel, voor zover nog aanwezig, zich verplaatste naar de vrijsteden Hamburg en Bremen.

Dat was nog maar het begin van de bevrijding, die in wezen een permanente uitplundering was, die 18 jaar lang zou duren.