Het vorstenhuis Nassau      door J. H. Gouka
Index

Hoofdstuk 1
Het leenstelsel
Hoofdstuk 2
De linie nassau-breda
Hoofdstuk 3
Willem van Oranje (1533-1584)
Hoofdstuk 4
Maurits (1567-1625
Hoofdstuk 5
Het stadschouderschap van Willem II
Hoofdstuk 6
De andere takken van het huis van Nassau
Hoofdstuk 7
Het derde huis van Oranje-Nassau
Hoofdstuk 8
De Walramse linie van het huis nassau
Hoofdstuk 9
De tak Nassau-Idstein en de tak Nassau-Weilburg na 1627
Hoofdstuk 10
Stadhouden Willem IV
Hoofdstuk 11
De oranje-nassau's in ballingschap
Hoofdstuk 12
De koningen der Nederlanden en de Hertogen van Nassau
Hoofdstuk 13
Koningin Wilhelmina
Hoofdstuk 14
Bernhard zur Lippe Biesterfeldt
Hoofdstuk 15
Naspel

(C) 2006 prive-uitgave J.H. Gouka
Niets uit deze webpagina's mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this site may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm of any other means without permission from the publisher.

Hit Counters

Hoofdstuk 5

HET STADHOUDERSCHAP VAN WILLEM II. HET STADHOUDERLOZE TIJDPERK. HET STADHOUDERSCHAP VAN WILLEM III. DE FRIESE FAMILIE.

Na de dood van stadhouder Frederik Hendrik, een jaar voor het sluiten van de "Vrede van Münster", was hij opgevolgd door zijn toen pas 22-jarige zoon. Deze over het paard getilde jongeman was al in januari 1630, nog geen vier jaar oud (!!) benoemd tot generaal der cavallerie in het Staatse leger. in 1640 werd hij ritmeester der kurassiers en 4 jaar later benoemd tot kolonel. Sedert mei 1637, hij was toen ook al 11 jaar oud, werd hij kapitein-generaal en admiraal-generaal "bij afwezigheid van zijn vader"! Zo werd voor hem de opvolging al vroeg "geregeld". Hij was aanwezig in het leger bij de veldtocht van zijn vader in 1643 en bij diens laatste veldtocht in 1646. Verder was hij al sedert 1638 (hij was toen 12 jaar) lid van de Raad van State. De jongeman die nogal een hoge dunk had van zichzelf, wenste in de laatste levensjaren van zijn vader in diens plaats als opperbevelhebber te treden, wat Frederik Hendrik, hoe aftands toen toch al, in grote woede deed ontsteken. De oude prins gaf zijn verwaten zoon te verstaan: "niet begraven te willen worden eer hij dood was."

Als jongeman, hoewel Willem II al als jongen van 14 jaar officieel was getrouwd, maakte hij Den Haag onveilig tesamen met zijn neven de zonen van de Winterkoning en (neven van de kant van zijn moeders familie) de graven van Dohna. Hoewel hij al vanaf zijn geboorte was bestemd zijn vader in diens functies op te volgen, had zijn opleiding (en opvoeding) niet echt op hoog peil gestaan en zijn vader was daar meermalen, zo blijkt uit bewaarde correspondentie, zeer ontevreden over.

Zijn opvoeding bracht mee dat hij zich niet zoals zijn vader, voorzichtig opstelde bij de aanvang van zijn stadhouderschap. Mede door de omgang met de Stuarts, vond hij de pretenties van de heren Staten meer ongepast dan rechtmatig en liet hen dat goed merken, zodat er weldra een gespannen situatie ontstond.

De oude prins had bijvoorbeeld door de beheersing van het "Secreet Besogne" (een kleine commisie die de buitenlandse zaken afhandelde), de buitenlandse zaken van het land practisch volledig als een vorst kunnen afhandelen. De jonge prins nam na de vrede met Spanje de kans waar om de Spaanse gezant en daardoor indirect de Spaanse koning te beledigen. Het gevolg was dat de Staten het buitenlandse beleid weer stevig zelf in handen namen.

De stadhouders, zowel Maurits als Frederik Hendrik, hadden als opperbevelhebber van leger en vloot alleen al vanwege de almaar durende oorlog met Spanje veel macht gehad. Dat wapen ontbrak Willem II, na 1648. Zeker nadat men had besloten om een deel van het leger nu er geen oorlog meer was, af te danken.

Een complicatie was dat de republiek vrede met Spanje had gesloten ondanks een verdrag met Frankrijk, gesloten in 1635, waarin een aparte vrede met Spanje voor beide staten verboden was. Tevens was toen besloten om tussen de Republiek en Frankrijk de Spaanse Nederlanden te verdelen, zodat men Frankrijk als buurland zou krijgen. Frankrijks machtigste man in die tijd, kardinaal de Mazarin, was woedend geweest over het feit dat de republiek een aparte vrede met Spanje had gesloten, maar kon de Vrede van Münster niet verhinderen en moest na 1648 de strijd tegen Spanje alleen voortzetten. Frankrijk berustte daar echter niet in en trachtte met hulp van de jonge stadhouder de prille betrekkingen tussen de republiek en Spanje opnieuw te verstoren.

Het stadhouderschap van Frederik Hendrik had vooral in de landprovincies nogal wat aanhangers "op het kussen" geheven. Dat betekende dat er ook tussen de landprovincies en Holland tegenstellingen ontstonden. Zeker omdat het leger dat de landprovincies volgens de wens van de stadhouder wilden handhaven op volle sterkte, voor het overgrote deel moest worden betaald door Holland.

Door zijn onverantwoordelijke adelijke aanhangers en vooral de engelse royalisten, aangespoord, trachtte de stadhouder in 1650 met een staatsgreep zijn zin door te drijven. Het plan was om na de staatsgreep de macht in handen te krijgen en een monarchaal bewind te vestigen. Tevens om aan het republikeinse Engeland de oorlog te verklaren ten einde de Stuarts weer op de troon te helpen. Ook nog, om Spanje opnieuw de oorlog te verklaren om met een hernieuwd verdrag met Frankrijk, met dat land de spaanse Nederlanden te verdelen. Eind juli 1650 werden er een aantal van de voornaamste tegenstanders van de stadhouder in de Staten van Holland opgepakt en in Loevenstein gevangen gezet. Tegelijkertijd ondernam de Stadhouder (niet persoonlijk, het stond onder bevel van de friese stadhouder Willem Frederik) met een leger een aanslag op Amsterdam. De bezetting van de stad moest dienen als machtsbasis en uitgangspunt voor de eerder genoemde plannen.

De aanslag op Amsterdam mislukte (het leger "verdwaalde" in het Gooi) en er ontstond een impasse die plotseling een paar maanden later in november werd "opgelost" door de dood van de stadhouder.

Hij was pas 24 jaar oud. Al op nog geen 15-jarige leeftijd had men hem met de toen 9-jarige, foeilelijke dochter van Karel I van Engeland laten trouwen. Het arogante kind kwam in gezelschap van haar zo mogelijk nog arrogantere moeder een jaar later naar Den Haag met een door de stadhouder te betalen hofhouding van 80 personen en kreeg een eigen "vleugel" te bewonen in het stadhouderlijk kwartier. De jonge prins Willem ging zijn eigen gang en had al een flink aantal verhoudingen gehad eer men hem in februari 1644 (hij was toen bijna 18 en zij "al" 13 (!) jaar oud) het huwelijk liet "consumeren".

Het monstertje, bij de dood van haar man op dat moment 19 jaar oud en sedert een week weduwe, beviel op 14 november van een zoon, die zij hersenloos, naar haar broer Karel wilde noemen!

In de Haagse Nassau familie heerste na het overlijden van Willem II de grootste verwarring. De enige man in de familie, de friese stadhouder liet de haagse familie in de steek en verdween ijlings naar zijn eigen provincie Friesland. De prinses douarière Amalia en haar schoondochter de "Prinses-Royale", haatten elkaar en bovendien was de familie wegens de geldverslindende steun aan de Stuarts, financieel bijna geruïneerd. Stadhouder Willem II had al landgoederen moeten verkopen en op andere bezittingen enorme hypotheken moeten afsluiten. Dat nam niet weg dat hij direct na zijn verheffing als stadhouder een landgoed nabij Dieren kocht, het bijbehorende landhuis liet afbreken en er een jachtslot liet bouwen.

De Hollandse regentenolichargie liet de gevangenen van Loevestein los en bewerkstelligde dat de gewesten een zogenaamde "Grote Vergadering" belegden over de toekomst van het land.

Die vergadering, een soort plenaire bijeenkomst van de Staten van alle gewesten waaruit de confederatie bestond, (alweer zonder Drente) bracht niet de gewenste hervormingen van bestuur, maar wel besloten dat een aantal gewesten "voorlopig" geen stadhouder zou aanstellen. De beide gewesten die dat niet wilden, waren Groningen en Drente, die echter niet de zoon van Willem II, maar de friese stadhouder kozen. Die was na de dood van zijn neef Holland ijlings ontvlucht naar zijn eigen gewest. In Den Haag nam de familie Oranje het hem trouwens hevig kwalijk dat hij die benoeming als stadhouder van Groningen en Drente aannam.

De nu volgende 22 jaren staan bekend als "Het stadhouderloze tijdperk". Dat geld eigenlijk alleen voor Holland en voor de gewesten die zich door Holland lieten overtuigen, deels omkopen om ook geen stadhouder te benoemen. Maar Friesland heeft nooit een stadhouderloos tijdperk gehad en en Groningen en Drente en zelfs Gelderland hadden een veel korter tijd geen stadhouder. Voor dat laatste gewest geld dat ook voor het zogenaamde "Tweede Stadhouderloze Tijdperk".

De familie Nassau kon ook door Holland niet helemaal worden genegeerd. Wel werd nog het stadhouderschap (behalve in het Noorden) niet alleen vacant gelaten, evenals het Kapitein-generaal-Admiraalschap, maar zelf in de "Acte van Seclusie" officieel afgeschaft.

Nu heeft dat enige uitleg nodig. Bij de Vrede van Westminster, die een einde maakte aan de zogenaamde Eerste Engelse Oorlog, eiste Olivier Cromwell, de Lord Protector van de toenmalige Engelse Republiek, dat in de Noordelijke Nederlanden leden van het Huis van Oranje-Nassau geen funcies of waardigheden zouden krijgen, niet op dat moment en ook niet in de toekomst. Vreemd was deze eis niet, gezien de verbondenheid tussen het verbannen Engelse koningshuis Stuart en de Oranjes en hun nederlandse aanhang. Het was echter ook ongehoord om van een onafhankelijke Staat te eisen dat zij zich in haar binnenlandse politiek zo'n ver strekkende maatregel zou laten voorschrijven. Zeker de landgewesten waren daarvoor niet te vinden. De Hollandse Staten die wisten dat hun gewest voornamelijk van de oorlog te lijden had, gaven daarna Cromwell alleen voor Holland die verzekering door de genoemde "Acte van Seclusie". Nadat echter in 1660 in Engeland en Schotland de Republiek was vervangen door een gerestaureerd koningschap onder de prins van Wales als koning Karel II, werd door de dan omgekeerde engelse druk de positie van de Nassau's in Holland weer veranderd.

De Republiek had in 1654 op "verzoek" van de engelse republiek indertijd aan de ex-kroonprins Karel de toegang tot haar grondgebied ontzegd. Nog maar kort voor het herstel van de monarchie leek dat herstel zo weinig kans te hebben, dat een officieel aanzoek van prins Karel om de hand van prinses Henriëtte Catharina namens de prinses door haar moeder de douarière Amalia van Solms werd afgewezen. Daar hadden de dames later spijt van toen de prins in 1660 naar Engeland werd teruggeroepen.

Hij reisde uit de Spaanse Nederlanden waar hij verbleef, over Holland terug naar zijn land. In Holland uitte de bevolking door uitbundige vreugde haar instemming met de verandering in Engeland, die men als het begin van een eeuwige vriendschap zag. De Prinses Royal zag in die vreugde en de eerbiedige ontvangst van haar broer Koning Karel II al een verheffing van haar zoontje tot stadhouder. Tot haar teleurstelling drong de koning niet al te erg aan bij de Staten van Holland. Ze begreep ook niet dat zelfs de bescheiden aanbeveling van de koning voor de hollanders niet als een bevel was. De Staten van Holland begrepen wel iets te moeten doen en stelden een militaire taak voor het kind in de toekomst voor, op voorwaarden echter, dat prins Willem aan de in hun ogen funeste invloed van zijn (meest buitenlandse) omgeving zou worden onttrokken. Zij wilden een "educatie" dat betekende een invloed door middel van een door hen geleide verdere opvoeding van de tien-jarige. Maria Stuart wilde daar eerst niets van weten en trachtte door haar invloed in de landprovincies het plan van Holland te dwarsbomen. Toen werd haar verlangen naar haar vaderland, waar ze dacht naast haar ongehuwde broer voor koningin te kunnen spelen, haar te machtig. Ze gaf de Staten van Holland hun zin, stemde in met het plan Willem tot "kind van staat" te maken en mede te laten opvoeden door Johan de Witt de raadspensionaris van Holland. Ze liet haar zoontje in de steek en vertrok naar Engeland. Daar stierf ze in het voorjaar van 1661 aan de pokken. Volgens een tijdgenoot aan het hof van haar broer: "Door niemand bemind en door niemand gemist."

In de ballingschap hadden de drie zonen van koning Karel I van Engeland zich nogal losbandig gedragen. Om uitsterving van het Huis Stuart te voorkomen nu er geen "gelijkwaardig" huwelijk door de prinsen kon worden gesloten, werd door prins James de hertog van York een huwelijk gesloten met Anna Hyde een hofdame van de koningin die haar meesteres in de ballingschap was gevolgd. De arme, door de Stuarts met minachting bejegende hertogin van York had in haar rampzalige huwelijk niet minder dan tien zwangerschappen, maar door de reeds voor zijn huwelijk door de hertog opgelopen syfilis (toen galant de franse pokken genoemd) waren daar een aantal miskramen bij en stierven er ook nog eens een aantal kinderen kort na de beboorte. Slechts twee meisjes werden volwassen. Dat waren de in november 1662 geboren Maria en haar jongere zuster Anna. Maria was vanaf haar geboorte door de aangeboren syfilis vrijwel blind en Anna had practisch geen verstand. Na zijn troonsbestijging trouwde koning Karel II met prinses Catharina van Portugal, maar ook Karel had "de franse pokken" en de koningin kreeg alleen miskramen. De derde zoon van koning Karel I stierf plotseling, kort na zijn terugkeer uit de ballingschap.

In de republiek viel het de oranjeaanhang bitter tegen dat de politiek van het koninklijke Engeland jegens de Noordelijke Nederlanden even vijandig was als die van het republikeinse bewind. In 1665 leidde dat tot een tweede engelse zee-oorlog, die even schadelijk was voor de zeevaart en de handel als de eerste en dat was ook de Engelse bedoeling. Van de beide mogendheden die zich voortdurend met de zaken van de Republiek bemoeiden trachtte Engeland de Nederlanden economisch de ruggegraat te breken en Frankrijk wilde gebiedsuitbreiding door te trachten zowel de Spaanse Nederlanden op te slokken, als wel een groot deel van het grondgebied van de Republiek zelf.

In die tijd geraakte de Republiek ook nog bij een oorlog tussen Denemarken en Zweden betrokken en had een inval (met financiële steun van Engeland) van de bisschop van Münster te verduren, maar de grote klap voor de republiek die het begin van de ondergang leek te zijn, was in 1672 de gezamenlijke oorlogsverklaringen van zowel Engeland als Frankrijk als de bisdommen Keulen en opnieuw Münster.

In zeer korte tijd gelukte het de invallende Fransen (mede onder leiding van de maarschalk de Turenne, de neef van Oranje) om de generaliteitslanden in Brabant en Limburg, alsmede een flink deel van Gelderland en Utrecht te bezetten. Tegelijkertijd slaagden de bisschoppen van Keulen en Munster er in om het gehele oosten van de Republiek in te nemen en hun opmars stuitte pas bij Groningen voor welke stad beleg werd geslagen.

Reeds in 1670 hadden koning Lodewijk XIV van Frankrijk en koning Karel II van Engeland besloten aan de onafhankelijkheid van de Republiek een einde te maken in een gezamenlijke oorlog. Volgens dat verdrag zou Engeland Zeeuws-Vlaanderen en de eilanden Walcheren en Voorne krijgen en Frankrijk zou Staats-Brabant kunnen inlijven en van Spanje de zuidelijke Nederlanden in bezit krijgen.

De oorlog begon officieel in april 1672 met de oorlogsverklaringen van Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen. In Mei trok een Frans leger van 100.000 man het land binnen en trok in juni over de Rijn (een "roomse" boer wees hen een doorwaadbare plaats, zegt het verhaal) en door de Betuwe naar Utrecht dat op de 12-de van die maand werd bezet. Onderwijl bezetten de bisschoppelijke legers Drente, Overijssel en de gelderse Achterhoek. Even moet in herinnering worden gebracht dat reeds in februari van dat zelfde jaar Willem van Oranje als "kapitein-Generaal" het opperbevel over het nederlandse leger had gekregen. Hij trok met dat leger terug tot achter de Hollandse Waterlinie. Dat wil zeggen, het ijlings onder water gezette land in het oosten van Holland. Met de toenmalige militaire middelen was dat genoeg om in eerste instantie de Franse opmars te stuiten. Intussen was het frans-engelse plan om met een gezamenlijke vloot een landing op de kust van Holland uit te voeren, door de maatregelen van de bevelhebber van de Nederlandse vloot, Michiel de Ruijter, mislukt. De "slag bij Solebay" waar de Ruijter een engelse vloot versloeg, voorkwam die landing. Het volgende jaar werden door de nederlandse vloot, nu weer onder bevel van de Ruijter èn van Cornelis Tromp nog twee pogingen een landing op de kust te forceren verhinderd in de zeeslagen bij Schooneveld en Kijkduin, de een in de buurt van Walcheren en de ander in Noord-Holland bij den Helder. Terwijl voorlopig de vloot een invasie in Holland voorkwam, stuurde de volkomen gedemoraliseerde Staten van Holland via de nederlandse gezant in Parijs Pieter de Groot boodschappen aan de franse regering die practisch het karakter hadden van smeekbeden om genade. In Overijssel verklaarden de vertegenwoordigers van de provinciale adel zich aan de Bisschop van Munster te onderwerpen en hem als hun "heer" te erkennen. Niet minder onderdanig toonden zich de Staten van Utrecht die eveneens om genade smeekten tot de franse koning, die de utrechtse Dom meteen weer openstelde voor de Rooms-Katholieken en de Apostolisch-Vicaris Johan van Neercassel, als "bisschop van Utrecht" de kathedraal opnieuw liet inwijden.

Ook de familie van Oranje-Nassau voegde zich in het koor van angstige loftuigingen aan de Fransen. Zo de oude prinses Amalia die de koning nederig vroeg haar bezittingen bij een franse bezetting van Holland, te mogen behouden. Hoewel in eerste instantie de Prins van Oranje de eisen van de vijand afwees, die hem zelf tot een vasal van Engeland gemaakt zouden hebben over het restant van wat men van de oude Statenbond wilde overlaten in naam als "souverein Vorst", deed ook hij later een gelijkelijk verzoek aan de franse koning als zijn grootmoeder eerder had gedaan. Intussen werd begin augustus prins Willem als Willem de derde tot stadhouder van Holland benoemd. Toen Johan de Witt daarop om ontslag uit zijn functie van raadspensionnaris van Holland vroeg, kreeg hij dat aanvankelijk eervol, maar op last van de stadhouder werd dat "eervol" in de ontslagbrief doorgestreept. Korte tijd later werden de Witt en zijn oudere broer Cornelis gruwelijk vermoord in Den Haag. Dat was alleen mogelijk gemaakt doordat de gewapende macht die dat tegenhield, ook al op last van de stadhouder werd teruggetrokken zodat het haagse plebs zijn gang kon gaan. Aangespoord door "heren" als Cornelis Tromp en zijn hoogveraderlijke zwager Kievit en de bastaard-Nassau's Odijk en Zuijlenstein. Hoewel de stadhouder in eerste instantie de beide rivalen van de vloot, de Ruijter en Tromp, met elkaar wist te verzoenen, kreeg de "oude" luitenant-admiraal later opdracht met een volstrekt ondeugdelijke vloot naar de Middellandse Zee te gaan om Spanje te helpen tegen de veel sterkere franse vloot strijd te leveren, waarbij, wat kennelijk de bedoeling was, de Ruijter (bij Syracuse) sneuvelde. De admiraal had tevoren gezegd dat de vloot niet sterk genoeg was om tegen de franse een kans te maken, waarna de Orangisten in de Staten van Holland hem lafheid hadden verweten. Net als bij de vorige genoemde gevallen was de opzet van de Stadhouder niet te bewijzen, maar werd algemeen aangenomen dat hij achter de opdrachten zat die tot de gebeurtenissen hebben geleid. Ook al omdat hij vervolging van bijvoorbeeld de moordenaars van de gebroeders de Witt, heeft voorkomen en sommigen van hen schaamteloos heeft beloond.

Wat de oorlog en haar verloop betreft, in het kort gezegd keerden door ingrijpen van de keizer (en vooral zijn minister de Lisola), Brandenburg en Spanje de krijgskansen en keerde Lodewijk naar Parijs terug, de franse troepen verlieten het grondgebied van de Republiek en voerden de strijd verder in de Spaanse Nederlanden.

De keizer bewoog de beide bisschoppen met de Republiek vrede te sluiten en de Engelse koning werd daartoe tegelijkertijd gedwongen door zijn parlement dat hoe langer hoe meer in het verbond met Frankrijk een poging van de Stuarts zag om Engeland weer onder het gezag te brengen van Rome. Dit alles gebeurde in het jaar 1674.

Frankrijk zette met wisselend succes de strijd nog voort tot 1678, niet meer om de republiek te vernietigen, maar om de Spaanse Nederlanden in handen te krijgen. Ook dat mislukte en er tekende zich een langdurige coalitie af, tegen Frankrijks hegemonie in Europa.

Na de dood van de Lisola, werd in feite, zeker na 1688 die coalitie geleid door Willem III die tenslotte de uitbreidingspolitiek van Frankrijk heeft gestuit. De statenbond der Noordelijke Nederlanden had de aanslag op haar bestaan overleefd en het Huis van Oranje heel vast in het zadel geholpen.

HET STADHOUDERSCHAP VAN WILLEM III. DE FRIESE FAMILIE.

Nadat het franse leger het grondgebied van de Republiek had verlaten, evenals de troepen van de bisschoppen al eerder hadden gedaan, werd het tijd om orde op zaken te stellen. Die taak viel bijna geheel toe aan de stadhouder, al was er vanaf het begin tegenstand van de regenten.

Voorlopig had de stadhouder het echter geheel voor het zeggen. Al zijn openlijke tegenstanders en trouwens ook nog een aantal van zijn meer "neutrale" tegenstanders, hadden het veld moeten ruimen. Zij werden door getrouwe aanhangers van het Huis Oranje-Nassau vervangen. Nogal eens niet tot heil van de gemeenschap. Trawanten als Kievit en Nassau-Odijk waren beruchte corrupte knoeiers.

Onmiddellijk na de aftocht van de bezettingstroepen van de beide duitse bisschoppen, had de stadhouder ook bij zijn aanhang met twisten te maken. Niet vergeten moet worden dat door die bezetting de Staten-Generaal practisch gelijk was aan de Staten van Holland. Nu wilden de utrechtse, gelderse en overijsselse leden van de Staten-Generaal hun plaatsen weer innemen. De thans aan de macht zijnde Oranje Partij, wilde uit de aard van haar streng-protestantse aanhang, van wraak vervuld, dat beletten. Ook niet vergeten moet worden dat nog altijd een groot deel, men denkt soms van wel meer dan de helft, van de bevolking van de landprovincies Rooms-Katholiek was. Hoewel de stadhouder op dat moment zeker was van de trouw van de Staten van Holand, rekende hij er niet op dat dat zo zou blijven en dan kon hij de landprovincies wel weer eens hard nodig hebben. Hij greep in zodat alle drie genoemde gewesten hun positie in de Staten-Generaal behielden. Dat ging niet zonder dat die gewesten vernederd werden. Ze moesten de Unie van Utrecht opnieuw bezweren en Gelderland verloor een van zijn twee leden in de Raad van State, terwijl het dappere Groningen er een vertegenwoordiging bij kreeg. Meteen werden de reglementen van benoeming daar echter zo gewijzigd dat de stadhouder in feite alle macht kreeg. Door zijn positie als eerste edele in Zeeland had hij het ook in die provicie voor het zeggen, wat een permanente meerderheid in de Staten-Generaal inhield. Willem III liet de Staten van Gelderland hem de hertogstitel aanbieden, maar toen hij bemerkte hoe slecht dat viel in Holland, sloeg hij het aanbod af en toonde zich uiterlijk tevreden met zijn reeële macht en prestige. Bovendien stond nog altijd de aanwezigheid van de Friese Nassau's een totale souvereiniteit over alle provincies in de weg. Hoe Frederik Hendrik daar al mee tobde, is reeds vermeld. Intussen was de friese stadhouder er in 1652 in geslaagd met Frederik Hendriks dochter Albertine Agnes te trouwen (in Kleef, Brandenburgs bezit waar neef Johan Maurits "de Braziliaan" voor de keurvorst stadhouder was) en in 1654 werd hij door keizer Ferdinand III van graaf tot "vorst" verheven. Tegelijk trouwens met een hele reeks op die manier opgevijzelde duitse graven. In 1664, hij was toen 51 jaar, verwondde hij zichzelf dodelijk bij het onhandig schoonmaken van zijn pistool. Zijn drie kinderen bij Albertine Agnes waren Amalia, Hendrik Casimir en Sophia Hedwig, die maar goed twee jaar werd. Zijn zoon was bij zijn dood pas 7 jaar, maar volgde meteen zijn vader op als stadhouder van Friesland, onder regentschap van Albertine Agnes, tot 1677. Maar nu eerst terug naar de Oranje-neef in Den Haag.

Zodra hij vast in het zadel zat, mede doordat "het volk aan het hollen" was gegaan, keerde Willem III zich geheel van het hem zo trouwe gewone volk af. Hij stelde zich er mee tevreden in de regerende colleges aanhangers gezet te hebben. De funeste invloed van de Stuarts leek hij te bestendigen door zijn huwelijk met zijn engelse nicht Maria, de oudste van de beide dochters uit het eerste huwelijk van de hertog van York. Dat was misschien politiek een slimme keuze, maar dynastiek allerminst.

Maria kreeg, waarschijnlijk door haar bij de geboorte "geërfde" syfilis geen kinderen, slechts twee maal een miskraam.

Zeer tegen de in die tijd "gewone" gang van zaken in, zijn er van Willem III geen maitreses bekend. Reden om het huwelijk van "William and Mary" als een soort Romeo en Julia romance te beschouwen. Ook het feit dat de koning-stadhouder na de vroege dood van zijn vrouw die maar 34 jaar werd, niet hertrouwde, hoewel hij zelf toen hij weduwnaar werd pas 46 jaar was, wordt beschouwd als een teken zijnerzijds van eeuwige liefde en blijvende trouw, ook na de dood. William and Mary werd tot een begrip voor een buitengewoon (om niet te spreken van een ongewoon) geslaagd huwelijk, zeker in die tijd in vorstelijke kringen. Het was inderdaad een vreemde combinatie, die getrouwde neef en nicht die 12 jaar scheelden en trouwden toen zij pas 15 jaar was. Maria die bij het huwelijk rood opgezwollen ogen had van het huilen en almaar tranen met tuiten huilde toen ze met haar echtgenoot Engeland moest verlaten en hem naar Holland volgen. Later was het ook een vreemd stel. Maria groeide uit tot een statige dame, hij werd, ook door zijn bronchitus, steeds krommer van rug en zijn vrouw stak als zij zich samen vertoonden een heel stuk boven hem uit. Willem had geen verhoudingen met vrouwen, althans, daaromtrent is niets bekend, behalve een vaag gerucht over een hofdame van zijn vrouw. Hij had echter wel gunstelingen waarvan vooral de vijf jaar oudere Hans Willem Bentinck op de voorgrond trad in Willems jeugd. Als stadhouder wist hij te bereiken dat de jonker als "lid van de Ridderschap" een permanente zetel kreeg in de Staten van Holland. Als koning van Engeland, maakte hij de man graaf van Portland en lid van het Hogerhuis. Bentinck was altijd in de omgeving van Willem III, zowel aan het hof als in het leger, al in Holland, maar ook in Engeland. Tot de beide mannen ouder werden en de gelderse jonker Arnold Joost van Keppel, Bentinck een beetje opzij drong als gunsteling. Een beetje? Bentinck toonde zich heftig jaloers! Het kwam zelfs tijdelijk tot een breuk tussen hem en Willem III, totdat Bentinck er in beruste dat naast en voor hem, Keppel een vooraanstaande rol speelde bij de koning-stadhouder. Ook Keppel kreeg een britse adelijke titel en werd verheven tot graaf van Albemarle.

Willem III was, dat kon niet anders, al als kind qua karakter zwaar beschadigd. Zijn vader was al overleden eer Willem was geboren. Een te jonge moeder die hem haar haat tegen alles en iedereen in Nederland inprentte. Zij haatte het land, de bewoners, de familie van haar overleden man, die ze beneden haar stand vond. Ze aanbad haar liederlijke broers en idealiseerde haar vaderland. Zij verliet voor een gedroomde positie aan het hof van haar broer harteloos haar toen pas 10-jarige kind, dat haar nooit meer terug zag. Willem werd daarna onderwezen door Johan de Witt die hij had leren zien als een man die de ondergang van zijn familie wenste, ja daar van harte naartoe had meegewerkt. De jongeman leerde zijn gevoelens te verbergen. Hij kreeg ook te maken met een minderwaardigheidscomplex, hem ingeprent door de Stuarts, waarvan hij familie was, (hij had ook het lelijke uiterlijk van zijn moeder), maar die hem lieten voelen dat hij eigenlijk te min was. Hij groeide op tot een zwijgzame, norse man die niet tegen zijn verlies kon en die gevaarlijk haatdragend was. Dat liet hij merken ten opzichte van de gebroeders de Witt, tegen admiraal de Ruijter en toen hij meedogenloos de officier liet straffen die door onachtzaamheid het mogelijk had gemaakt dat een franse legereenheid achter de bevroren waterlinie kon doordringen en Bodegraven plunderen. De man werd op last van de kapiein-generaal ter dood gebracht. Toen hem door de engelse gezant William Temple werd voorgespiegeld dat hij een huwelijk kon sluiten met zijn nichtje, de oudste dochter en toen nog de beoogde troonopvolgster in Groot-Brittanië, kwam hij nadat met Engeland vrede was gesloten, in 1677 naar Londen.

Koning Karel II was niet van plan het Hollandse neefje dat hij nog steeds zag als het kind dat hij in 1660 in Den Haag op zijn doorreis naar Londen had ontmoet, meteen tegemoet te komen. De jongeman moest eerst eens goed worden ingeprent hoe'n eer het was voor een prinsje van Oranje, ook al was hij een halve Stuart, om te mogen trouwen met een dochter van de hertog van York. De koning die te beslissen had, hield even de boot af. De prins vroeg toch daarna officieel de hertog om de hand van zijn oudste toen 15-jarige dochter. De Rooms-Katholieke hertog die een Roomse huwelijkspartner voor zijn (Anglicaanse) dochtertje op het oog had, weigerde. Dat was een van de momenten dat Willem III zijn zelfbeheersing verloor. Hij kreeg een drifbui, schold sir William Temple, die met hem naar Londen was gekomen, uit voor alles wat lelijk was en riep dat hij zijn koning maar moest vertellen dat die vanaf nu tot het eind van zijn dagen zijn vijand zou zijn en blijven.

Willem nam onmiddellijk maatregelen om naar Nederland terug te keren. Karel II schrok altijd terug als er druk op hem werd uitgeoefend en gaf zijn broer meteen bevel om het aanzoek van neef Willem in dank aan te nemen, wat de hertog knarsetendend deed. In korte tijd en voor een huwelijk van een troonopvolgster heel eenvoudig, vond de trouwpartij met een snikkende bruid plaats en nam Willem haar, anders dan zijn vader een generatie eerder was gegund, meteen mee naar "huis".

Een ander moment dat Willem III liet merken hoe staalhard hij kon optreden was aan het einde van de oorlog met Frankrijk, een jaar later. Hoewel hij meer macht had gekregen dan een van zijn voorgangers, had hij nog steeds niet de macht van een souverein. Oorlog en vrede hing mede en in grote mate af van de Staten. Hoe zeer de stadhouder tegen de vrede was, de voor hem buigende en met de wind meebuigende regenten, ook die van de Oranjepartij, hielden hun handels en financiële belangen scherp in het oog en sloten toch de (politiek onvoordelige) "Vrede van Nijmegen". De stadhouder was woedend en met zijn leger in Henegouwen liggend leverde hij bij St-Denis een paar dagen na het beëindigen van de oorlog, een volkomen zinloze slag tegen de fransen, omdat hij officieel nog niet van het sluiten van de vrede in kennis was gesteld. Dit in de hoop zoals hij voorgaf, Mons waarvoor de fransen beleg hadden geslagen, te ontzetten. In werkelijkheid om de gesloten vrede alsnog te verstoren. Toen dat niet gelukte, trok hij zich verongelijkt terug op zijn vaders landgoed bij Dieren om daar zijn woede in langdurige jachtpartijen te bedwingen.

Willem de derde had daarna zowel voor als tijdens zijn koningschap in Engeland nog heel vaak reden om kwaad te worden. Hij zag het als zijn levenswerk om de pogingen van de franse koning Lodewijk XIV om de hegemonie in Europa te verkrijgen en Frankrijk almaar uit te breiden met stukken van de Spaanse Nederlanden en van het Duitse Rijk, tegen te gaan. Dat is maar summier gelukt en daarnaast was er de kinderloosheid van zijn huwelijk, waardoor hij zijn erfenis niet aan een zoon kon nalaten. In Nederland aan een door hem niet hoog geachte neef en in Engeland aan een door hem nog minder geachte schoonzuster, prinses Anna, die hem in Groot-Brittanië opvolgde.

Daar Willem III aan het jachtslot bij Dieren niet genoeg had, kocht hij op de Veluwe een landgoed met een oud slot, Het Loo en liet daar een waarlijk vorstelijk jachtslot bouwen. Zijn voornaamste nog aanwezige monument, zeker nu ook weer de originele vroeg-achttiende eeuwse tuinen in hun oude luister zjn hersteld. Die tuinen waren verwoest op last van de corsicaanse hypochonder die van zijn broer hier een paar jaar "koning van Holland" mocht zijn. Niet lang, maar net genoeg om van het stadhuis op de Dam in Amsterdam een "koninklijk Paleis" te maken en zoals al opgemerkt, om de tuinen van paleis Het Loo van een frans 18-de eeuwse, in een vroeg 19-de eeuwse engelse landschaptuin te veranderen.

Het levensdoel van de koning-stadhouder, de vernedering en nederlaag van de gehate koning Lodewijk XIV heeft hij niet meer meegemaakt en door de onwaardige opvolgster in Londen is die zo nabije nederlaag na zijn dood, door de Vrede van Utrecht, waar de fransen er na hun grote nederlaag in de "Spaanse Successie Oorlog" zo genadig afkwamen, niet tot een door hem gewenst einde gekomen. Ook het weten dat hij in Groot-Brittanië zijn hersenloze schoonzuster als opvolgster op de troon had, moet hem somber hebben gestemd. Wel was ook zij, na haar vele zwangerschappen en kinderen die jong tot erg jong stierven, zonder opvolging. De engelse Wigh-regering was daarom op zoek gegaan naar een waardige "protestantse" opvolger. Dat was geen sine cure. De gedoodverfde opvolger van Willem III en daarna zijn schoonzuster, was de half-broer van koningin Anna, James Francis Edward Stuart, de in 1688 geboren zoon van ex-koning James II, uit diens tweede huwelijk met prinses Maria Beatrice van Modena. Hij kwam niet in aanmerking omdat na 1688 het parlement een wet had uitgevaardigd dat een brits koning lid moest zijn van de Anglicaanse (staats)kerk. Dat betekende dat men helemaal terug moest naar Elisabeth Stuart, de "winterkoningin". Onder haar vele kinderen waren er die zichzelf hadden uitgeschakeld door Rooms-Katholiek te worden. Tenslotte kwam men terecht bij een kleinzoon van de winterkoningin, de Lutherse keurvorst van Hannover Georg van Brunswijk die bereid was voor de britse troon Anglicaans te worden. Na de dood van koningin Anna spotte men dat hij het geen maand op de troon zou uithouden alvorens door "James III" (toen een knappe man van 26 jaar) te worden vervangen. Ja, dat hij zelfs niet naar Engeland zou durven komen. Hij durfde wel en zijn geslacht regeerde bijna 200 jaar (tot 1901) over Groot-Brittanië, maar dat kon de in eenzaamheid en somberheid overleden koning Willem III allemaal niet voorzien.

Wat Willem III wellicht niet heeft beseft, maar waarvan hij het begin wel heeft bevorderd, is de ondergang van zijn vaderland als grote, in ieder geval als meetellende mogendheid. Doordat hij zijn politiek afstemde op de grootste en belangrijkte van de beide landen waarin hij iets te zeggen had, de nederlandse belangen verwaarloosde om engelse belangen, werd als het ware de Republiek onderhorig aan het Britse Rijk. "De Republiek is als een sloep dat op sleeptouw wordt genomen door een linieschip", is een uitdrukking die wordt toegeschreven aan de pruisische koning. Een van de burgemeesters van Amsterdam drukte zich nog kernachtiger uit. "We zijn als een hond aan een touw aan Engeland gebonden". Na Willems stadhouderschap was het geen wonder dat men daarna de functie vacant liet. De achteruitgaande economische positie in de Republiek, maakte dat men de huurlegers waarmee toendertijd werd gevochten niet meer kon betalen. De ruggegraat van de Republiek was gebroken. Slechts de eerbied voor vroegere kracht, was wat over was tijdens het zogenaamde Tweede Stadhouderloze Tijdperk. Stadhouderloze tijdperk? En Friesland dan?

DE FRIESE FAMILIE.

Tijdens Willems stadhouderschap werd het stil in Den Haag, zeker na 1688 en de "Glorieus Revolution". De verstandhouding met de familie raakte verstoord. Wegens verschillen betreffende de buitenlandse politiek, met de Brandenburgse oom de grote keurvorst. Ook de verhouding met de Friese stadhouder werd moeilijk. De zoon van Albertine Agnes was verstandelijk noch militair een hoogvlieger. Hij had meer pretenties dan hersens en werkte zijn brilliante Haagse neef nogal eens tegen. Dan stemden op zijn aansporing (bijvoorbeeld bij het sluiten van de vrede van Nijmegen) zijn gewesten anders dan Willem eiste. Hendrik Casimir II overleed in 1697 en alweer werd een weduwe regentes voor een minderjarige zoon. De toen nog zo jonge Johan Willem Friso. Er moet wel even worden vermeld dat al na de dood van Willem Frederik en de druk van de hollanders op de friese Staten over de opvolging van Willem Frederik, in 1675 die Staten het stadhouderschap in hun provincie erfelijk hadden verklaard. Kennelijk om de druk en de omkooppogingen van uit Holland om het aparte friese stadhouderschap met dat van de andere provincies - lees Holland - gelijk te schakelen, voor de toekomst te kunnen weerstaan.

Die weduwe voor Johan Willem Friso, was zijn moeder, Henriëtte Amalia van Analt-Dessau. Johan Willem Friso was een kind uit een huwelijk tussen neef en nicht. Hendrik was een zoon van Albertine Agnes, het zesde kind van Amalia van Solms, en Henriëtte was een dochter van Henriëtte Catharina, het zevende kind van Amalia van Solms.

Aan die achterneef, Johan Willem, liet in 1702 de Koning-Stadhouder al zijn titels en ambten in de republiek na. Dat wil zeggen, men had Willems ambten erfelijk verklaard voor Willems nakomelingen in de mannelijke lijn. Toen hij geen zoon naliet, vonden de Staten dat ze zich niet aan een testament van Willem III hoefden te storen en weer werd het stadhouderschap vacant gelaten in de gewesten waarover Willem had "geregeerd". Wat de bezittingen en titels betreft vonden de brandenburgse familieleden dat zij zich niet bij de beschikkingen van Willem III hoefden neer te leggen. Zij beriepen zich op een testament van Frederik Hendrik waarin die had bepaald dat bij ontstentenis van mannelijke nakomelingen, zijn titels en bezittingen voor zover geen nassause erflanden, naar de nakomelingen van zijn oudste dochter zouden gaan. De een jaar tevoren Koninklijk geworden Brandenburgse familie was bij machte op de in Duitsland gelegen bezittingen beslag te leggen en pretendeerde ook dat hen de titel Prins van Oranje, die in Nederland zoveel betekende, toe kwam. Die titel had geen defacto betekenins meer. Na enige franse bezettingen en teruggaven, was het prinsdom bij het franse koninkrijk ingelijfd. Maar, in de noordelijke Nederlanden had het wel, al sedert Willem de Zwijger, een magische betekenis, van nut voor de titeldrager bij het streven naar het Kapitein-generaalschap en het stadhouderschap.

De Staten in de Republiek, zeker in Holland, zagen met genoegen hoe de friese Nassau's zowel staatkundig als financieel in de knel kwamen door de brandenburgse, sedert 1701 pruisische pretenties. Een langdurige rechtszaak was het gevolg van de beide testamenten, die van Frederik Hendrik en die van zijn kleinzoon Willem III.