1)twee volle
  Hebr. twee jaren der dagen; dat is, twee volle jaren. Deze manier van spreken wordt ook gevonden 2 Sam. 14:28, en Jer. 28:3. Aldus wordt een maand der dagen genoemd een volle maand; boven, Gen. 29:14.
2)rivier.
  Versta, de vermaarde rivier, genoemd Nijl, die het land van Egypte door haar jaarlijksen overloop op een bijzondere manier bevochtigt en vruchtbaar maakt. Hierom wordt zij, ten aanzien van haar uitnemendheid, de rivier genoemd, zonder bijvoegsel. Zie Exod. 1:22, en Exod. 2:3, en Exod. 7:24,25; alzo wordt ook de Eufraat, de rivier genoemd zonder bijvoegsel; boven, Gen. 31:21.
3)in het gras.
  Anders, broekland, vochtige weide, meersche.
4)lelijk van
  Hebr. kwaad; dat is, ongestalt, mismaakt, van lelijke gedaante, zo ook onder Gen. 4:4,20,21. Daarentegen worden de schone, goede genoemd, Gen. 41:22,26.
5)aan den oever
  Hebr. aan de lip.
6)goed.
  Dat is, schoon, vol, dik.
7)oostenwind
  De eigenschap van den oostenwind is de vruchten te verbranden en te verzengen, inzonderheid in die landen. Zie Ezech. 17:10, en Ezech. 19:12; Hos. 13:15.
8)volle aren.
  Dat is, vol sap en vochtigheid.
9)droom.
  Te weten, niet een natuurlijke, maar een goddelijke droom; van God, en niet uit natuurlijke oorzaken voortkomende. Anders, dit was de droom.
10)in den
  Te weten, nadat hij een tijdlang wakker geweest was.
11)verslagen was,
  Zie boven, Gen. 40:6.
12)de tovenaars
  Of, sterrenkijkers, tekenbeduiders, of waarzeggers, gelijk zij gewoonlijk ten onrechte genoemd worden. Versta degenen, die met natuurlijke of superstitieuse, ja ook somtijds met duivelse kunsten omgingen, om iets wat verborgen is te voorzeggen of te beduiden, en om wat wonderlijks te bedrijven. Zie van dezen Exod. 7:11, en Exod. 8:19 en Exod. 9:11; Dan. 2:2,12.
13)de wijzen,
  Versta, al degenen, die in enige wetenschap of scherpzinnigheid, oordeel of ervarenheid uitstaken; zie Exod. 7:11; Dan. 2:12.
14)Farao uitlegde.
  Te weten, de dromen, alhoewel droom voorgaat. Het waren twee dromen, of een dubbele droom.
15)mijn zonden:
  Die ik tegen den koning voor enigen tijd begaan heb.
16)Farao was
  Dat is de koning; want de naam Farao is een naam geweest, gemeen aan alle koningen van Egypte; zodat Farao bij de Egyptenaars zoveel betekende, als wanner wij zeggen de koning, of zijn koninklijke majesteit; of, gelijk men zegt, de keizer, in Duitsland; en Sire, in Frankrijk; zie boven, Gen. 12:15.
17)overste der trawanten,
  Zie boven, Gen. 37:36.
18)naar de
  Zie boven, Gen. 40:5.
19)jongeling,
  Te weten, van omtrent acht en twintig jaren, gelijk blijkt onder, vs. 46, Gen. 41:46.
20)En gelijk hij
  Hebr. en het is geschied gelijk hij ons uitgelegd heeft, zo is het geschied.
21)zij deden
  Hebr. zij deden hem lopen.
22)en men schoor
  Anders, hij liet zich scheren. Jozef liet zijn haar wassen in de gevangenis tot een teken van droefheid, zie 2 Sam. 19:24, of naar de gewoonte der gevangenen; maar nu heeft hij zich laten scheren en zijn klederen veranderd, opdat hij niet met een ijselijk en treurig gelaat, met vuile en versleten klederen voor den koning zou verschijnen, hetgeen ongeoorloofd was; zie Esther 4:2.
23)Het is buiten mij.
  Anders, zonder mij zal God enz. of, het is niet in mij. Aldus poogt Jozef met geleefdheid Farao's ogen, die nu vast op hem zagen, tot God te wenden, van wien de uitlegging der dromen komt. Zie boven, Gen. 40:8, en Dan. 2:28.
24)welstand
  Hebr. vrede antwoorden; dat is, hetgeen dient tot Farao's welvaren en rust en dat der zijnen. Zie boven, Gen. 37:14.
25)oever der
  Hebr. lip.
26)in het gras.
  Zie boven, Gen. 41:2.
27)lelijk van
  Hebr. kwaad, alzo in het volgende.
28)rank van
  Anders, ledig, uitgeteerd.
29)in haar buik inkwamen,
  Hebr. in haar binnenste, of in haar midden.
30)goed.
  Dat is, schoon, alzo in het volgende.
31)tovenaars
  Zie boven, Gen. 41:8.
32)is één:
  Dat is, enerlei, te weten, ten aanzien van de beduiding.
33)doende,
  Dat is, wat Hij doen zal, of, gaat doen. De toekomende dingen worden dikwerf in den tegenwoordigen tijd gesteld, omdat zij bij God zò zeker zijn, alsof ze reeds geschied waren, gelijk onder, Gen. 41:28, en Exod. 9:14; Joz. 11:6; Matth. 24:40, en Matth. 26:28.
34)schone koeien
  Hebr. goede; zie boven, Gen. 41:3.
35)zijn zeven jaren;
  Dat is, betekenen zeven jaren; zie boven, Gen. 40:12.
36)zeven jaren des
  Dat is, voorbeelden en waartekenen van zeven jaren, waardoor God te verstaan geeft dat Hij in die jaren een duren tijd in het land zenden zal.
37)overvloed in
  Hebr. verzaadheid; dat is, van alles, waarmede men zich kan verzadigen en nog veel overhouden.
38)vergeten worden;
  Want gewoonlijk, wat uit het oog is, dat gaat ook uit de gedachten des harten; zie Gen. 41:31.
39)het land verteren.
  Dat is mensen en beesten, die in het land zijn. Zo ook onder, Gen. 41:36.
40)vanwege
  Hebr. van het aangezicht diens hongers.
41)ten tweeden
  Het is aan te merken, dat de herhaling hier betekent de vastigheid van Gods besluit, en de verhaasting der uitvoering.
42)van God
  Hebr. van met, of, bij God. Anders, van Gods wege.
43)vast besloten
  Anders, vastgezet is.
44)neme het
  Hebr. hij vijve het land; dat is, hij ontvange het vijfde deel van de vruchten des lands; te weten, voor een billijken prijs, om het naderhand in den tijd des hongers aan de onderdanen weder alzo te verkopen.
45)alle spijze
  Dat is, voorraad van landvruchten, die tot spijs konden dienen.
46)onder de
  Op last, macht en beleid; alzo Exod. 4:13, en Exod. 9:35; Num. 7:8, enz.
47)niet verga.
  Hebr. niet afgesneden, of, uitgeroeid worde.
48)was goed
  Dat is, het beviel hem wel; zie boven, Gen. 19:8.
49)Gods geest is?
  Versta wijsheid en voorzichtigheid, die God door zijn geest dezen man op een bijzondere wijze gegeven heeft. Alzo wrocht God in het hart van Farao om zijn raad uit te voeren.
50)mijn huis zijn,
  Zie boven, Gen. 34:19.
51)op uw bevel
  Hebr. op uw, of, naar uw mond. Aldus wordt mond voor bevel genomen; Exod. 17:1, en Exod. 38:31; Num. 3:16,39, en Num. 4:27, en Num. 9:18; Deut. 17:10, enz.
52)[de hand]
  Tot een teken van eerbied en gehoorzaamheid. Het was in dien tijd, als ook nog hedendaags, gebruikelijk, dat de onderdanen de hand aan den mond brachten, of kusten, wanneer enige grote heren hen aanspraken, of hun iets belastten; verg. Job 31:27; Hos. 13:2, waar deze manier van spreken voor afgodischen eerbied gebruik wordt; en aldus wordt door kussen ook verstaan een gewillige gehoorzaamheid, gelijk 1 Kon. 19:18; Ps. 2:12. Anders, aan uw mond zal al mijn volk kussen.
53)groter zijn
  Verg. deze manier van spreken met Gen. 39:9.
54)Zie, ik
  Dat is, merk op en bedenk tot hoe grote eer en macht ik u verheven heb.
55)deed hem
  Tot een teken, dat hij hem macht gaf, in zijn naam alles te zegelen.
56)fijne linnen
  Een soort van linnen, of doek, hetwelk bij de Egyptenaars zeer kostelijk, fijn en wit was; zie daarvan Exod. 25:4; en Exod. 39:27,29; Spreuk. 31:22.
57)tweeden wagen,
  De tweede naast den eerste, die van den koning was; tot een teken dat hij naast den koning boven alle heren des lands verheven was; Esth. 10:3.
58)Knielt.
  Sommigen leggen het woord Abrech uit: tedere vader. Tedere, vanwege zijn jonkheid, en vader, vanwege zijn ambt; gelijk de heren des lands worden genoemd vaders des vaderlands.
59)Ik ben
  Dat is, ten aanzien van de koninklijke majesteit ben ik boven u. Anderen nemen deze woorden voor een eed, alsof hij zeide: Zo waarachtig als ik koning ben, of, bij mijn koninklijke majesteit zal niemand, enz.
60)zijn hand
  Dat is, iets voornemen of bestaan.
61)Zaphnath Paäneah,
  Dat is, uitlegger van verborgenheid.
62)overste van
  Het Hebreeuwse woord betekent wel een priester, maar ook in het algemeen een overste in den politieken staat, en een persoon van groot aanzien; zie 2 Sam. 8:18, en 2 Sam. 20:26; 1 Kron. 18:17; Job 12:19. Jozef wordt genoodzaakt door zijn tegenwoordige gelegenheid dit huwelijk te doen, zijnde niettemin de kinderen daarvan door Jakob gerekend voor vaders van twee stammen in Israel; onder Gen. 48:16.
63)On,
  De naam van een stad in Egypte.
64)dertig jaren
  Hebr. een zoon van dertig jaar.
65)hij toog
  Te weten, om volgens des konings last overal ambtlieden aan te stellen, en korenhuizen te bereiden tegen den aanstaanden duren tijd.
66)bracht voort,
  Hebr. maakte.
67)bij handvollen.
  Dat is, alsof men van ‚‚n graan handenvol bekomen had.
68)alle spijze
  Dat is, eetbare granen en vruchten; en zo in het volgende. Versta, het vijfde deel; gelijk boven, Gen. 41:34.
69)daar binnen.
  Hebr. in haar midden.
70)als het zand
  Deze manier van spreken betekent een ontallijke hoeveelheid; boven, Gen. 22:17; Richt. 7:12; 1 Sam. 13:5.
71)des was
  Dat is, er was geen tellen aan; zie ook Richt. 6:5; Job 21:33.
72)Manasse;
  Hebr. Menasscheh; dat is, die doet vergeten.
73)al mijn moeite
  Dat is, het verdriet en de moeite, die mij zo hier in Egypte, als in mijns vaders huis wedervaren is.
74)Efraïm;
  Dat is, dubbele vrucht.
75)in het land
  Dat is, in dit land, waarin ik tevoren verdrukt was.
76)de landen,
  Te weten, omliggende; zoals Kanaän, Syrië, Arabië; gelijk onder, Gen. 41:57.
77)brood.
  Dat is, allerlei voorraad van eetbare granen en vruchten.
78)hongerde,
  Te weten, wanneer de particuliere voorraad der inwoners op was.
79)alles waarin
  Te weten, alle korenhuizen, waarin het koren vergaderd en opgelegd was.
80)alle landen kwamen
  Hebr. al het land kwamen; dat is, de inwoners kwamen van alle omliggende landen.
81)in alle landen
  Te weten, die omliggende waren gelijk tevoren.