|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
|
1) | En de HEERE sprak tot Mozes1) in de woestijn van Sinai, in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand,2) zeggende: |
2) | Dat de kinderen Israels het pascha houden zouden,3) op zijn gezetten tijd.4) |
3) | Op den veertienden dag in deze maand, tussen twee avonden5) zult gij dat houden, op zijn gezetten tijd; naar al zijn inzettingen,6) en naar al zijn rechten zult gij dat houden. |
4) | Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, dat zij het pascha zouden houden. |
5) | En zij hielden het pascha op den veertienden dag der eerste maand, tussen de twee avonden, in de woestijn van Sinai; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had, alzo deden de kinderen Israels. |
6) | Toen waren er lieden geweest,7) die over het dode lichaam eens mensen8) onrein waren,9) en op denzelven dag10) het pascha niet hadden kunnen houden;11) daarom naderden zij voor het aangezicht van Mozes, en voor het aangezicht van Aaron op dienzelven dag. |
7) | En diezelve lieden zeiden tot hem: Wij zijn onrein over het dode lichaam eens mensen; waarom zouden wij verkort worden,12) dat wij de offerande des HEEREN13) op zijn gezetten tijd niet zouden offeren, in het midden van de kinderen Israels? |
8) | En Mozes zeide tot hen: Blijft staande, dat ik hoor, wat de HEERE u gebieden zal. |
9) | Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
10) | Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer iemand onder u, of onder uw geslachten, over een dood lichaam onrein, of op een verren weg zal zijn, hij zal dan nog den HEERE het pascha houden. |
11) | In de tweede maand, op den veertienden dag, tussen de twee avonden, zullen zij dat houden; met ongezuurde broden en bittere saus14) zullen zij dat eten.15) |
12) | Zij zullen daarvan niet overlaten tot den morgen, en zullen daaraan geen been breken; naar alle inzetting van het pascha zullen zij dat houden. |
13) | Als een man, die rein is, en op den weg niet is, en nalaten zal het pascha te houden, zo zal diezelve ziel uit haar volken uitgeroeid worden;16) want hij heeft de offerande des HEEREN op zijn gezetten tijd niet geofferd, diezelve man zal zijn zonde dragen.17) |
14) | En wanneer een vreemdeling bij u als vreemdeling verkeert, en hij het pascha den HEERE ook houden zal, naar de inzetting van het pascha, en naar zijn wijze,18) alzo zal hij het houden; het zal enerlei inzetting voor ulieden zijn, beiden den vreemdeling en den inboorling des lands. |
15) | En op den dag van het oprichten des tabernakels bedekte de wolk den tabernakel,19) op de tent20) der getuigenis;21) en in den avond was over den tabernakel als een gedaante des vuurs, tot aan den morgen. |
16) | Alzo geschiedde het geduriglijk; de wolk bedekte22) denzelven,23) en des nachts was er een gedaante des vuurs. |
17) | Maar nadat de wolk opgeheven werd van boven de tent, zo verreisden ook daarna de kinderen Israels; en in de plaats, waar de wolk bleef, daar legerden zich de kinderen Israels. |
18) | Naar den mond des HEEREN,24) verreisden de kinderen Israels, en naar des HEEREN mond legerden zij zich; al de dagen, in dewelke de wolk over den tabernakel bleef, legerden zij zich. |
19) | En als de wolk vele dagen over den tabernakel verbleef,25) zo namen de kinderen Israels26) de wacht des HEEREN waar, en verreisden niet. |
20) | Als het nu was, dat de wolk weinige dagen op den tabernakel was,27) naar den mond des HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des HEEREN verreisden zij. |
21) | Maar was het, dat de wolk van den avond tot den morgen daar was, en de wolk in den morgen opgeheven werd, zo verreisden zij; of des daags, of des nachts, als de wolk opgeheven werd, zo verreisden zij. |
22) | Of als de wolk twee dagen, of een maand, of vele dagen28) vertoog op den tabernakel, blijvende daarop, zo legerden zich de kinderen Israels, en verreisden niet; en als zij verheven werd, verreisden zij. |
23) | Naar den mond des HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des HEEREN verreisden zij; zij namen de wacht des HEEREN waar, naar den mond des HEEREN, door de hand van Mozes.29) |