|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
|
1) | Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
2) | Maak u twee zilveren trompetten;1) van dicht werk zult gij ze maken;2) en zij zullen u zijn tot de samenroeping der vergadering,3) en tot den optocht der legers. |
3) | Als zij4) met dezelve5) blazen zullen,6) dan zal de gehele vergadering tot u vergaderd worden, aan de deur van de tent der samenkomst. |
4) | Maar als zij met de ene zullen blazen, dan zullen tot u vergaderd worden de oversten, de hoofden der duizenden van Israel. |
5) | Als gij met een gebroken geklank blazen zult,8) dan zullen de legers, die tegen het oosten gelegerd zijn, optrekken.7) |
6) | Maar als gij ten tweeden male met een gebroken klank blazen zult, zullen de legers, die tegen het zuiden legeren, optrekken; met een gebroken klank zullen zij blazen tot hun optochten. |
7) | Maar in het verzamelen van de gemeente, zult gij blazen, doch geen gebroken geklank maken. |
8) | En de zonen van Aaron, de priesters, zullen met die trompetten blazen; en zij zullen ulieden zijn tot een eeuwige inzetting9) bij uw geslachten. |
9) | En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen den vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken; zo zal uwer gedacht worden10) voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, en gij zult van uw vijanden verlost worden. |
10) | Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid,11) en in uw gezette hoogtijden,12) en in de beginselen uwer maanden,13) zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandofferen, en over uw dankofferen; en zij zullen u ter gedachtenis zijn14) voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE, uw God! |
11) | En het geschiedde in het tweede jaar, in de tweede maand,15) op den twintigsten van de maand, dat de wolk verheven werd16) van boven den tabernakel der getuigenis.17) |
12) | En de kinderen Israels togen op, naar hun tochten,18) uit de woestijn Sinai; en de wolk bleef in de woestijn19) Paran.20) |
13) | Alzo togen zij vooreerst op, naar den mond des HEEREN,21) door de hand van Mozes.22) |
14) | Want vooreerst toog23) op de banier van het leger der kinderen van Juda, naar hun heiren; en over zijn heir was Nahesson, de zoon van Amminadab. |
15) | En over het heir van den stam der kinderen van Issaschar was Nethaneel, den zoon van Zuar. |
16) | En over het heir van den stam der kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon. |
17) | Toen werd de tabernakel afgenomen, en de zonen van Gerson, en de zonen van Merari togen op,24) dragende den tabernakel. |
18) | Daarna toog de banier van het leger van Ruben, naar hun heiren; en over zijn heir was Elizur, de zoon van Sedeur. |
19) | En over het heir van den stam der kinderen van Simeon was Selumiel, de zoon van Zurisaddai. |
20) | En over het heir van den stam der kinderen van Gad was Eljasaf, de zoon van Dehuel. |
21) | Toen togen op de Kohathieten, dragende het heiligdom; en de anderen25) richtten den tabernakel op, tegen dat dezen kwamen.26) |
22) | Daarna toog op de banier van het leger der kinderen van Efraim, naar hun heiren; en over het heir was Elisama, de zoon van Ammihud. |
23) | En over het heir van den stam der kinderen van Manasse was Gamaliel, de zoon van Pedazur. |
24) | En over het heir van den stam der kinderen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni. |
25) | Toen toog op de banier van het leger der kinderen van Dan, samensluitende al de legers,27) naar hun heiren; en over zijn heir was Ahiezer de zoon van Ammisaddai. |
26) | En over het heir van den stam der kinderen van Aser was Pagiel, de zoon van Ochran. |
27) | En over het heir van den stam der kinderen van Nafthali was Ahira, de zoon van Enan. |
28) | Dit waren de tochten der kinderen Israels,28) naar hun heiren, als zij reisden. |
29) | Mozes nu zeide29) tot Hobab,30) den zoon van Rehuel,31) den Midianiet, den schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats, van welke de HEERE gezegd heeft: Ik zal u die geven; ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de HEERE heeft over Israel het goede gesproken.32) |
30) | Doch hij zeide tot hem: Ik zal niet gaan;33) maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan. |
31) | En hij zeide: Verlaat ons toch niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren in de woestijn, zo zult gij ons tot ogen zijn.34) |
32) | En het zal geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal, waarmede de HEERE bij ons weldoen zal, dat wij u ook weldoen zullen. |
33) | Zo togen zij drie dagreizen van den berg des HEEREN;35) en de ark des verbonds des HEEREN36) reisde voor hun aangezicht37) drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren. |
34) | En de wolk des HEEREN was des daags over hen, als zij uit het leger verreisden. |
35) | Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op, HEERE! en laat Uw vijanden verstrooid worden,38) en Uw haters van Uw aangezicht vlieden! |
36) | En als zij rustte, zeide hij: Kom weder, HEERE!39) tot de tien duizenden der duizenden van Israel!40) |