|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
|
1) | Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
2) | Spreek tot de kinderen Israels, en neem van hen1) voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten,2) naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf. |
3) | Doch Aarons naam zult gij schrijven op den staf van Levi; want een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis3) hunner vaderen. |
4) | En gij zult ze wegleggen in de tent der samenkomst, voor de getuigenis,4) waarheen Ik met ulieden samenkomen zal.5) |
5) | En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke Ik zal verkoren hebben,6) zal bloeien;7) en Ik zal stillen de murmureringen van de kinderen Israels tegen Mij,8) welke zij tegen ulieden murmureerden.9) |
6) | Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, en al hun oversten gaven aan hem een staf,10) voor elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aarons staf was ook onder hun staven.11) |
7) | En Mozes legde deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN,12) in de tent der getuigenis. |
8) | Het geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen.13) |
9) | Toen bracht Mozes al deze staven uit,14) van voor het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf. |
10) | Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van Aaron weder voor de getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen;15) alzo zult gij een einde maken16) van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. |
11) | En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij. |
12) | Toen spraken de kinderen Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest,17) wij vergaan, wij allen vergaan! |
13) | Al wie enigszins nadert18) tot den tabernakel des HEEREN, zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden?19) |