De Belgische opstand      door J. H. Gouka
Index

Proloog
Hoofdstuk 1
De Republiek
Hoofdstuk 2
Hoe het koninkrijk der Nederlanden ontstond
Hoofdstuk 3
Hoe zagen de "Belgen" dat?
Hoofdstuk 4
Hoe zagen de "Hollanders" dat?
Hoofdstuk 5
De feiten
Hoofdstuk 6
Ontevredenheid, in beide delen van het rijk
Hoofdstuk 7
De onttroonde machthebbers in het noorden
Hoofdstuk 8
Na de breuk
Hoofdstuk 9
De constitutionele monarchie
Hoofdstuk 10
Het nieuwe België
Hoofdstuk 11
Het nieuwe Nederland
Hoofdstuk 12
Tegenstellingen
Bijlage
Lijst van geraadpleegde literatuur


(C) 2006 prive-uitgave J.H. Gouka
Niets uit deze webpagina's mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this site may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm of any other means without permission from the publisher.

Hit Counters

Hoofdstuk 2

HOE HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN ONTSTOND.

Toen in de late herfst van het jaar 1814 de verbonden Europese staten dachten dat zij het bewind van Napoleon hadden verslagen, waren sedert de Franse Revolutie de Europese verhoudingen zó verstoord, dat men in een Europees Congres - het Congres van Wenen - Europa opnieuw trachtte de ordenen.

Men was het er over eens, maar dat was ook alles waar men het over eens was, dat men een Frans regime niet weer de kans mocht geven om de Franse staat naar het Noorden uit te breiden. Daartoe moest er aan de Franse Noordgrens (die teruggebracht moest worden tot die van 1793, zodat men de veroveringen in Artesië, Vlaanderen en Henegouwen tijdens het bewind van Lodewijk XIV en zijn opvolger in stand liet) een sterke staat worden gesticht. Een staat die machtig genoeg moest zijn om eventuele toekomstige Franse expansie-pogingen te weerstaan.


In het Noorden van het Napoleontische Keizerrijk was er eind oktober 1813 in het departement "des Bouches de la Meuse" een klein groepje conspirators opgestaan die het gebied van het vroegere Nederland, ook wel de Lage Landen of Holland genaamd, opnieuw onafhankelijk had verklaard. Dat land was al sedert 1795 in een onderhorige positie ten overstaan van Frankrijk, (daar vóór al sedert 1688 in een bijna zo afhankelijke positie ten opzichte van Groot-Brittanië) doch pas in 1810 officieel bij het Franse Keizerrijk gevoegd. Het was, nogmaals, maar een kleine groep, die eigenlijk slechts zichzelf vertegenwoordigde, doch men had een duidelijk doel voor ogen, de onafhankelijkheid van het land herstellen en men had een "boegbeeld" in de persoon van Willem-Frederik van Oranje-Nassau, de "ex-Erfprins", zoon van de in 1806 overleden laatste erfstadhouder van het land.


De Europese grote mogendheden (voornamelijk Groot-Brittannië) stonden voor de taak om Frankrijk aan zijn Noordgrens een halt toe te roepen. Zou dat kleine in de Franse tijd uitgeplunderde landje ten Noorden van Frankrijk daartoe in staat zijn? Die taak kon beter aan een der grote mogendheden van die tijd, Oostenrijk of anders Pruisen worden toevertrouwd. Toch weer Oostenrijk, zoals dat tijdens bijna de gehele 18-de eeuw het geval was geweest, of anders Pruisen.

Groot-Brittanië daarentegen, was geporteerd voor een herrezen Republiek der Verenigde Nederlanden, evenals vroeger heel vast verbonden, om niet het woord afhankelijk te gebruiken, van het Britse Rijk.


Ten Noorden van het Franse rijk waren er al een flink aantal eeuwen, staatjes deels onder Franse en deels onder Duitse soevereiniteit vallende. In de 16e eeuw was er een conglomeraat van staatjes ontstaan die, tezamen en onder de Spaanse kroon, een ware bedreiging van Frankrijk vormden. Een opstand, domme politiek van de Spaanse regering en gekuip van Frankrijk deden alles bij elkaar die macht ten noorden van Frankrijk verbrokkelen.

In het Noorden van wat de Spaanse Nederlanden werd genoemd, ontstond een Federale Republiek die het zelfs een tijdlang tot Grote Mogendheid bracht. Van wat er overbleef van de Spaanse Nederlanden, werden langzaam maar zeker door de expansiepolitiek van Frankrijk en het gelijktijdige verval van het Spaanse wereldrijk, bij voortduring landstreken afgeknabbeld.

Nadat de Habsburgs in Spanje waren uitgestorven, ging (na de Spaanse "Successie Oorlog") het restant van de Spaanse Nederlanden over naar de Oostenrijkse tak van het Huis Habsburg en aan dat bewind kwam een einde toen de troepen van de splinternieuwe Franse Republiek in 1793 het land bezetten en annexeerden.

Het Oostenrijkse bewind had tijdens de regering van Keizer Jozef II een onrustige periode gekend, die door de maatregelen van genoemde Keizer in een ware opstand uitmondde, de "Brabantse Omwenteling" genoemd.

Een van de leiders van die omwenteling, van der Noot zocht steun bij de Republiek, voor zijn "Republiek der Verenigde Belgische Staten".

Hij stelde in ruil voor hulp en steun een soort verbinding tussen beide republieken voor, mogelijk zelfs onder leiding van een lid van het Huis van Oranje. Steun dacht men hard nodig te hebben zodra Oostenrijk niet meer door de oorlog met het Turkse Rijk, zijn troepen in het Oosten moest houden. Inderdaad, in februari 1790 stierf Keizer Jozef en de Conventie van Reichenbach maakte een einde aan de Oostenrijks-Turkse oorlog zodat de opvolger van Jozef II, zijn broer Keizer Leopold II, het tijd vond om zich te gaan bemoeien met het opstandige België.

Engeland, met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op sleeptouw, verplichtte zich Keizer Leopold te helpen het gezag over België terug te krijgen. Trouwens, de Staten-Generaal in Nederland met van de Spiegel als Raadspensionaris, had toch al een zeer terughoudende politiek tegenover de "Belgische Republiek" gevoerd. Eigenlijk waren slechts de prinses van Oranje en haar oudste zoon even, maar dan ook maar even, geporteerd geweest voor een verbinding met beide republieken onder een gezamenlijk stadhouderschap van Oranje. We zouden het nu luchtfietserij kunnen noemen.

Een laatste wanhoopspoging van de Belgische Staten om een van de zonen van de Keizer tot souverein vorst van België uit te roepen met de titel van Groothertog, had niets meer te betekenen. Zonder verdere tegenstand werd het Oostenrijkse bewind einde 1790 weer hersteld, waarbij alle door de opstandelingen getroffen maatregelen teniet werden gedaan.

Tot in 1794 de Fransen België annexeerden en er 20 jaar de baas bleven.


Zou het mogelijk zijn ter beteugeling van Frankrijk alle 17 gewesten zoals die verenigd waren onder het Habsburgse bewind in de 16-de eeuw opnieuw tot een sterke staat te maken? In het oog moet dus worden gehouden dat in 1815 de voormalige Oostenrijkse Nederlanden al 22 jaar, de facto en de jure, staatkundig bij Frankrijk hoorden. Ze hadden ook geprofiteerd van de, grotendeels door andere delen van Europa uit te plunderen, welvaart van het Franse Keizerrijk.


De Europese grote mogendheden, Groot-Brittanië, Rusland, Oostenrijk en Pruisen beslisten in 1815 tenslotte, en Frankrijk kon er op dat moment weinig tegen doen, dat de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, samen met de voormalige Oostenrijkse Nederlanden en... het voormalige Prins-Bisdom Luik, tot één staat zouden worden samengevoegd, ter beteugeling van toekomstige Franse annexatieplannen.


Maar, zoals al opgemerkt, zo vlot als hier in een paar zinnen opgeschreven, ging het allemaal niet.

Vooral Groot-Brittannië stelde zich van zo'n staat veel voor. Een staat die dan zoals De Republiek in de 18-de eeuw, heel stevig met het Britse Rijk verbonden zou zijn.

Dat was echter pas nadat Oostenrijk en Pruisen beiden te kennen hadden gegeven dat zij er niets voor voelden om aan de lange lijn België te besturen en... te beschermen tegen eventuele nieuwe Franse annexatieplannen. Pas toen bleek Engeland bereid om het plan, de oude voormalige 17 Nederlandse gewesten als in de 15e eeuw onder Keizer Karel V, opnieuw tot een staatkundige eenheid te maken als macht tegen eventuele nieuwe Franse plannen om de noordgrens wederom naar het noorden op te schuiven. Engeland was bereid om ter verdere ondersteuning van de nieuwe staat, een deel van de voormalige koloniën van de oude Republiek terug te geven. Die koloniën waren eens bezittingen van de voormalige "Verenigde Oost-Indische Compagnie" en de "West-Indische Compagnie". Beiden Compagnieën waren aan het einde van de 18-de eeuw door het Nederlandse staatsbewind overgenomen, waardoor de koloniën in het bezit van de staat kwamen. Na de komst van de Fransen en de vorming van de Bataafse Republiek, had Engeland aan die Republiek de oorlog verklaard en vanaf 1795 tot 1811, werden die koloniën, al of niet na oorlogshandelingen, bezet door Groot-Brittanië. Die kon ze dus volgens het toenmalige volkenrecht, als veroverd, behouden.

Mocht een gehele vereniging niet mogelijk zijn wegens Pruisische aanspraken op het gebied, dan zou tenminste de voormalige Republiek, herrezen als een soort vorstendom onder een "Souverein Vorst" in het Zuiden gebiedsuitbreiding moeten hebben.


Hiertegen rees meteen in Holland bezwaar, wegens het feit dat in die gebieden de bevolking praktisch homogeen Rooms-Katholiek was.

Als er wordt gewezen op de weerzin die de staatkundige plannen van de Grote mogendheden voor de gebieden ten Noorden van Frankrijk bij de bevolking daar wekten, dan worden bijna altijd de Belgen bedoeld. In de voormalige Republiek was men echter ook allerminst ingenomen met uitbreiding van het oorspronkelijke grondgebied naar het Zuiden. Zelfs een niet al te grote uitbreiding deed onrust ontstaan. Daarom hield men de plannen ook diep geheim. Zelfs de leden van de commissie die de Souverein Vorst in het leven had geroepen om voor het Noorden een nieuwe Grondwet samen te stellen, kregen aanvankelijk niets te horen over gebiedsuitbreiding. Pas nadat er het nodige was uitgelekt en er onrust ontstond, stelde de voorzitter der Grondwetscommissie van Hogendorp, de leden in algemene termen deels op de hoogte. Een der leden, Roël, trachtte daarop van Hogendorp en ook de Souverein Vorst te bewegen niet naar meer dan een vrij losse federatie tussen Noord en Zuid te streven. Er werd hem echter geantwoord dat alleen door eenheid, de nieuwe staat sterk genoeg zou kunnen worden om toekomstige veroveringsplannen van Frankrijk te weerstaan.

Ook werd getracht op andere wijze de overheersing van België over "Holland" te voorkomen, bijvoorbeeld door in de Grondwet te bepalen dat het staatshoofd tot de Hervormde Kerk moest behoren en dat Amsterdam de hoofdstad van de nieuwe staat zou zijn. Men had een algemene angst voor overheersing van het Zuiden en... van de Rooms-Katholieke Kerk. Intussen was het nog lang niet zover. Oostenrijk wenste compensatie voor het verlies van België; Pruisen wenste uitbreiding van gebied, juist daar waar men de nieuwe barriërestaat ten Noorden van Frankrijk wilde stichten en Rusland eiste voor zijn medewerking vele miljoenen, in de mening verkerend dat nog steeds Holland een steenrijk land was. Dan was er nog altijd slechts sprake van uitbreiding van het Noorden met gebieden tot aan de Maas en een intweeëndeling van Luik en Namen.


De nieuwe souverein vorst in het Noorden had niet liever gehad dan dat hij meteen het gezag over de voormalige Oostenrijkse Nederlanden had verkregen. Het was voor hem immers, gezien de Belgische Opstand in zijn jeugd, een soort jongensdroom die in vervulling leek te gaan. Hij zag de bezwaren van zijn Protestantse landgenoten niet. Bovendien, tijdens het Napoleontische bewind had hij (korte tijd) het gezag gehad over een klein Duits staatje (het voormalige Bisdom Fulda) waar zijn Protestantse geloof voor zijn Rooms-Katholieke onderdanen geen enkel bezwaar was gebleken.

In zijn in opbouw zijnde Nederlanden had men weliswaar zelf al met gigantische moeilijkheden te kampen, maar de Prins wilde er best nog de eventuele moeilijkheden in het Zuiden bij op de koop toenemen. Later is wel beweerd dat Willem I als het ware in Nederland in een opgemaakt bed stapte omdat onder Koning Lodewijk en ook tijdens de annexatie door het Franse Keizerrijk er een goed ambtenarenapparaat was ontstaan dat maar voor het overnemen was, maar dan vergeet men te wijzen op het feit dat het land in die periode was uitgeplunderd. Dat door de politiek van Napoleon de handel waarvan de welvaart van "Holland" het moest hebben bijna volkomen was stilgelegd. Het bewind in het Noorden kon zich "onafhankelijk" slechts staande houden door herhaaldelijke Engelse financiële ondersteuning. Een ondersteuning die niet uit edele gevoelens voor het landje aan Engelands overkant, werden verstrekt. Wel verzekerde het Engelse kabinet Prins Willem dat zijn land in het Zuiden gebiedsuitbreiding zou krijgen, maar hoe en waar precies, werd maar niet duidelijk. De Engelse minister Castlereagh beloofde Willem van Oranje van alles, maar probeerde intussen nog steeds Oostenrijk te bewegen toch de last van een Belgisch bezit en die van de waakhond aan de Noordgrens van Frankrijk op zich te nemen.

En dan was er ook nog Pruisen, dat er niets voor voelde in conflict te geraken met Frankrijk over het bezit van België, maar intussen wel een groot stuk van het land bezet hield en daar flink aan het uitplunderen was geslagen. Pruisen werd op het Congres van Wenen gedwarsboomd in zijn verlangen het gehele Koninkrijk Saksen te annexeren (het kreeg slechts de helft). Daarom zocht het compensatie in West-Europa en daar lag België als het ware voor het grijpen. Eventuele conflicten met Frankrijk in de toekomst, had Pruisen voor het bezit van België echter niet over. Maar hoe langer het een deel van België bezet kon houden en uitplunderen, hoe liever het de Pruisische regering was. Verder weg was er dan nog Rusland, dat zoals al opgemerkt, als "hulp voor de bevrijding", van de doodarme Nederlandse staat een bedrag van niet minder dan 90 miljoen eiste. Intussen bleef België "bestuurd" door de geallieerden, d.w.z. door twee Pruisische commissarissen, von Lottum en Delius en wisten de Belgen maar steeds niet waar zij aan toe waren.


Een Belgische delegatie uit wat men de "leidende kringen" zou kunnen noemen, was in Wenen naar de Keizer getogen om daar te bepleiten dat die opnieuw de Belgische souvereiniteit op zich zou nemen. De hertog de Beaufort en de markies de Chasteler, die het Pruisische tussen-bewind knap zat waren, werden daar echter teleurgesteld door wat zij van Keizer Frans vernamen. Die was namelijk niet meer Keizer Frans II van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, maar, sedert 1806, Keizer Frans I van Oostenrijk. Keizer Frans maakte de Belgen duidelijk dat nu hij niet meer Keizer van Duitsland was, België veel te ver af lag van Oostenrijk om er een leefbaar bewind te kunnen voeren. Hij raadde de hoge heren aan zich in te stellen op een aansluiting van België bij het herrezen Nederland. Dat was nu precies wat de Belgen niet wilden. In hun afkeer van "de Hollanders" voerden de Belgen zelfs aan dat Holland alleen droog kon blijven doordat een groot bedrag moest worden opgebracht voor de bemaling van de laaggelegen gebieden en dat zij daaraan niet wilden meebetalen. Met moeite konden men hen ervan overtuigen dat de Hollandse dijken niet uit belastinggeld werden onderhouden, maar men had nog veel meer grieven en bezwaren. Men had het over de schulden van het Noorden die inderdaad niet mis waren en over de vertegenwoordiging die teveel Hollands was en over de geloofsovertuiging der Hollanders die men van overheersing verdacht en zelfs over de residentie van het hoofd der toekomstige staat, die men in het Zuiden wenste.

De Keizer wilde echter slechts bemiddelen en hij koos daarvoor de Oostenrijkse generaal van Belgische afkomst baron de Vincent, die bij zijn aankomst zich meteen voor een onmogelijke taak zag gesteld.

De commissarissen waren vervangen door een nieuwe Pruisische bewindhebber, ene baron von Horst en die wilde zich, misschien daar hij zich nog niet genoeg had kunnen verrijken, niet door de Oostenrijker laten vervangen. Toen dat eindelijk plaats had gevonden, werd Vincent geconfronteerd met onmogelijke eisen van de Belgen zelf en met de woede van de Belgen over de exploitatie van het land door de Pruisische bezettingstroepen. De Pruisische minister vom Stein stelde toen voor dat De Nederlanders als toekomstige "heersers over het land" de taak van de Pruisen zouden overnemen, maar dat de Pruisen dan wel uit het gewest dezelfde "inkomsten" zouden krijgen, hun dan verstrekt door de Nederlanders!

Hoe verzin je het.


Intussen bleven de Russen aandringen op betaling van de geëiste 90 miljoen en vonden toen betaling helemaal niet mogelijk bleek, dat dan Engeland als het zo graag een Groot-Nederlandse staat ten Noorden van Frankrijk wilde, die miljoenen maar zelf aan Rusland zou moeten betalen. Dan was er nog het feit dat de Pruisen bij decreet (van 7 maart 1814) de Belgische Clerus tevreden hadden willen stellen door de Rooms-Katholieke Kerk alle rechten terug te geven die het had gehad vóór de Franse bezetting van 1793. Vooral de Franse bisschop van Gent, Monseigneur de Broglie zou zich op grond van dit decreet een onmogelijke onderhandelingspartner tonen. In de grondwetscommissie trachtte van Hogendorp het artikel betreffende de kerkelijke gezindte van het staatshoofd te redden; "omdat verwijdering daarvan de Nederlandse Protestanten in gevaarlijke mate zou bezwaren". Wat de Rooms-Katholieken betreft zou in zake des geloofs de regeling blijven als vanouds in België. "...Par les anciens usages et liberté de la Belgique..." Dan kreeg in plaats van de Habsburgse keizer, de (Protestantse) koning het voor het zeggen, behoudens de wijzigingen daarin te brengen bij een eventueel sluiten van een Concordaat met de Paus. "...sauf les changemens, que S.M. pourra y apporter de concert avec Sa Sainteté..." Maar, Paus Pius VII wenste geen concordaat te sluiten met een protestants staathoofd.

Het ging dus mooi allemaal niet door! Alle Katholieke leden der commissie bleven zich als één man verzetten. Het artikel betreffende het Geloof van het staatshoofd verdween uit de Grondwet. Wat niet verdween was het streven van de conservatieve Clerus in België naar herstel van de rechtspositie die de Rooms-Katholieke kerk tijdens het Oostenrijkse bewind had gehad.


Als men de moeiljkheden overziet, is het eigenlijk al een wonder geweest dat er tenslotte in 1815 zo'n staat tot stand kwam.


Die tot standkoming werd geforceerd door de ontsnapping van Napoleon van Elba en zijn terugkeer naar Frankrijk waar hij de teugels weer in handen nam. Een bewind dat 100 dagen duurde tot aan Napoleons nederlaag bij Waterloo in juni 1815 en zijn verbanning naar Sint-Helena. Willem van Oranje-Nassau, de aarzelaar, werd in die periode wel gedwongen knopen door te hakken. Hij nam de koningstitel aan en beschouwde zich vanaf die tijd als "Koning der Nederlanden"; "Groothertog van Luxemburg"; en "Hertog van Limburg". Die beide laatste landen bleven behoren bij het Duitse federale Rijk en Willem deed daarvoor afstand van zijn rechten op de Nassause erflanden ten behoeve van zijn neef, de door Napoleon tot Hertog van Nassau "bevorderde" Vorst van Nassau-Weilburg.