1)gelaat
  Of, gebaren, wezen. Hebr. eigenlijk, smaak; omdat men uit gebaren den mens pleegt als te proeven en te oordelen wat in hem is. Zie deze historie 1 Sam. 21:11,12,13, enz.
2)Abimelech,
  1 Sam. 21: wordt hij genoemd bij zijn eigen naam Achis, koning van Gath, maar Abimelech schijnt daarenboven een algemene naam geweest te zijn der Filistijnse koningen. Zie daarvan Gen. 20:2.
3)wegjoeg
  Te weten, door zijne officieren, die David voor hem brachten, menende dat hij hem zou vasthouden en laten ombrengen, dat hij ook ongetwijfeld zou hebben gedaan indien het God niet merkelijk belet en David uitgeholpen had. Zie 1 Sam. 21:11,12.
4)Alef.
  Zie van dit A, B, op den titel van de 25sten Psalm. Ps. 25:
5)loven
  Hebr. zegenen.
6)zachtmoedigen
  Zie Ps. 10:17.
7)verhogen.
  Dat is, hogelijk prijzen, gelijk Ps. 30:2.
8)gezocht,
  Door gebeden zijne hulp verzocht.
9)vrezen
  Zie 1 Sam. 21:12.
10)Zij
  Te weten, de zachtmoedigen, uit Ps. 34:3.
11)gezien
  Met de geestelijke ogen des geloofs uitgezien naar zijne hulp.
12)aangelopen;
  Doende God [om zo te spreken] geweld, door den aanval van hun ijver en krachtige gebeden. Verg. Jes. 2:2, en Jes. 60:5; Jer. 31:12, en Jer. 51:44; Matth. 11:12; Luk. 16:16; Jak. 5:16. Anders, en zijn verlicht; dat is, vertroost, hebben oorzaak van blijdschap bekomen; alzo hHet Hebr. in tweeërlei betekenis van sommigen wordt genomen.
13)Deze
  Namelijk David; die hier van zichzelven spreekt, als op zijn persoon wijzende, of voert in de woorden der gelovigen van hem.
14)engel
  Dat is, de engelen, alzo er van legers gesproken wordt. Zie Gen. 32:1,2; en 2 Kon. 6:17.
15)Smaakt
  Dat is, aanmerkt en gevoelt in uwe harten, en vermaakt u daarin, of neemt de proef daarvan, gij zult bevinden dat het zo is. Verg. Job 12:20; Spreuk. 31:18, en 1 Petr. 2:2,3.
16)Vreest
  Zie Ps. 19:10.
17)lijden
  Kunnende somtijds geen roof krijgen. Zie Job 4:11.
18)kinderen
  Die mij houdt voor uw geestelijken vader, dat is profeet en leraar. Zie Richt. 17:10; Spreuk. 1:8.
19)Wie
  Dat is, is er iemand, die enz., of, degene die, enz. Zie Deut. 20:5; het antwoord op deze vraag hebt gij in volgende verzen.
20)dagen
  Dat is, een lang leven, lengte der dagen.
21)het
  Dat is, welvaart te genieten. Zie Job 7:7. Deze en dergelijke beloften moeten alzo verstaan worden, dat het kruis geenzins daarmede uitgesloten is, gelijk het ganse woord Gods, en in het bijzonder dit boek der psalmen, zelfs deze psalm Ps. 34:20, uitwijst.
22)Bewaar
  De zin is, die het voorzeide goed begeert te genieten, die doet dit.
23)De ogen
  Gelijk boven, Ps. 33:18.
24)aangezicht
  Versta zijn toornig aangezicht, gelijk boven, Ps. 21:10. Zie aldaar.
25)Zij
  Te weten, de rechtvaardigen, uit Ps. 34:16.
26)gebrokenen
  Die, allen hoogmoed afleggende, zich voor den Heere vernederen met hartelijke bekommernissen over hunne zonden en begeerte van genade. Verg. Ps. 51:19, en Ps. 147: 3; Jes. 42:3, en Jes. 57:15, en Jes. 61:1, en Jes. 66:2; Luk. 4:18, en Luk. 7:38; Hand. 2:37.
27)verslagenen
  Of, gekneusden, verbrijzelden.
28)Vele
  Of, de rechtvaardige heeft vele tegenspoeden. Hebr. kwaden; dat is, veel ellende, kruis en verdriet overkomt hem, bejegent hem.
29)schuldig
  Het Hebr. woord betekent somtijds schuldig gehouden, of verklaard worden, somtijds verwoest worden; beide die betekenissen worden hier van sommigen, als elkander na verwant zijnde, tesamen gevoegd aldus: Zullen als schuldigen verwoest worden.