1)En hij zeide
  Te weten daarna, als hij verlost was. Want het blijkt uit de volgende woorden dat de profeet dit gebed na zijne verlossing bijeengesteld heeft als een kort begrip van zijn inwendigen strijd, mitsgaders van alle heilige gedachten, bewegingen en gebeden, die de Geest des Heeren hem in den tijd van drie dagen en drie nachten in den buik van den walvis had ingegeven, waaruit hij wel had kunnen afleiden, dat God hem in deze harde kastijding wonderbaarlijk bewaarde, sterkte en eindelijk verlossen zou.
2)Ik riep
  Zie Job 36:13.
3)uit mijn benauwdheid tot den HEERE
  Of, vermits, vanwege.
4)uit den buik des grafs schreide ik
  Dat is, van den walvis, waarin ik, als in een graf, besloten was, en die als mijn graf scheen te zullen zijn.
5)Gij hadt mij geworpen [in] de diepte,
  Door de hand der schippers, welker doen Gij regeerdet.
6)het hart der zeeën,
  Dat is, midden in de diepte der zee. Verg. Deut. 4:11; Ezech. 27:4 met de aantekening.
7)ik zeide
  Te weten bij mijzelven, dat is, dacht. Verg. Ps. 31:23 met de aantekening.
8)Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen
  Of, uitgedreven, uitgeworpen.
9)tempel Uwer heiligheid
  Dat is, uw heiligen tempel, waar God mer zijne genade bijzonderlijk tegenwoordig was.
10)weder aanschouwen
  Hebr. ik zal toedien of voortvaren te aanschouwen; dat is, weder aanschouwen. Dit bijzonder vertrouwen werkte Gods Geest in den profeet, waardoor hij de overwinning behield over het vlees. Anders: ik zal nochtans voortvaren te zien naar uw heiligen tempel; dat is, ik zal evenwel niet laten te wachten op uwe hulp, die Gij mij uit uwen tempel, [dat is om des Messias' wil, van wien de tempel een voorbeeld was] zult toeschikken. Verg. onder Jona 2:9.
11)tot de ziel toe
  Dat is, zodat zij mij mijn leven dreigden te benemen, mij versmoord zouden hebben, en mijne ziel uit mij doen gaan, ten ware Gij daarin genadiglijk hadt voorzien; verg. Ps. 69:2, en zie Gen. 19:17; anders worden door wateren ook noden en benauwdheden verstaan; zie 2 Sam. 22:17.
12)het wier was aan mijn hoofd gebonden
  Of, zeegras was om mijn hoofd gewikkeld, versta, als ik in de zee dreef, of in den buik van den walvis lag, die het wier inslokte.
13)de gronden der bergen
  Hebr. afsnijdingen; dat is, het uiterste, onderste, de wortels of gronden der bergen of klippen.
14)de grendels der aarde waren om mij henen
  Hebr. de aarde, hare grendels; dat is: ik was in den grond van de zee, als in een vaste gevangenis, besloten en aan alle kanten van de aarde, hoge bergen en klippen omsingeld. Anders: de aarde [met] hare grendels was, enz.
15)in eeuwigheid
  Zulks dat er geen schijn van uitkomen was, tenware Gij mij wonderbaarlijk hadt verlost.
16)verderf opgevoerd
  Of, groef. Verg. boven Jona 2:3 en zie Ps. 7:16, en Ps. 16:10 met de aanteek.
17)overstelpt was
  Verg. Ps. 61:3, met de aantekening.
18)dacht ik aan den HEERE
  Gelijk God vergeten goddeloosheid betekent, [zie Ps. 9:18, met de aantekening.] alzo is, zijner niet vergeten, maar gedenken, Hem voor ogen houden, dienen, tot Hem toevlucht nemen, op Hem vertrouwen; zie Ps. 20:8, en Ps. 42:7, en Ps. 44:18, en Ps. 77:4, enz.
19)kwam tot U
  Gelijk Ps. 102:2.
20)tempel Uwer heiligheid
  Zie boven Jona 2:4 en verg. 1 Kon. 8:44, met de aantekening. Sommigen verstaan den hemel, en zetten het over paleis uwer heiligheid. Zie Ps. 11:4, mede afgebeeld door den tempel.
21)de valse ijdelheden onderhouden
  Hebr. ijdelheden der valsheid, of der leugen, der nietigheid, vergeefsheid; dat is, die de afgoden in nood aanroepen en danken als hun goed is geschied; zie 2 Kon. 17:15; Ps. 31:7, en Ps. 62:11;Jer. 2:5, Jer. 2:11, met de aantekening.
22)verlaten hunlieder weldadigheid
  Dat is, zij gedenken en behartigen de weldadigheid of goedertierenheid niet, die Gij hun bewezen hebt, maar schrijven het ondankbaar hunnen afgoden toe; of zij verlaten U, die hun weldoen en de enige ware God zijt; zie Ps. 59:11; Jer. 2:2, met de aantekening.
23)dankzegging
  Of, des lofs; zie Ps. 50:14, Ps. 50:23, en Ps. 116:17; Hos. 14:3; Hebr. 13:15, enz.
24)beloofd heb
  Zie Ps. 50:14, en Ps. 61:6, met de aantekening.
25)Het heil is des HEEREN
  Anders: al het heil; dat is, alle verlossing, zo des lichaams als der ziel, komt allen van Hem. Zie Ps. 3:9, en Ps. 36:6, Ps. 36:7, Ps. 36:8.
26)sprak tot den vis
  Hebr. eigenlijk, zeide. Gods zeggen is zijn gebieden, regeren, beschikken en doen. Zie Gen. 1:3. De zin is: Hij regeerde deze vis alzo, dat hij dat deed.
27)het droge
  Dat is, op het land, gelijk boven Jona 1:9, Jona 1:13.