|
1
2
3
4
|
1) | En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis. |
2) | En hij zeide:1) Ik riep2) uit mijn benauwdheid tot den HEERE,3) en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik,4) en Gij hoordet mijn stem. |
3) | Want Gij hadt mij geworpen in de diepte,5) in het hart der zeeen,6) en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen. |
4) | En ik zeide:7) Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen;8) nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid9) weder aanschouwen.10) |
5) | De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe,11) de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.12) |
6) | Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen;13) de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid;15) maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd,16) o HEERE, mijn God!14) |
7) | Als mijn ziel in mij overstelpt was,17) dacht ik aan den HEERE,18) en mijn gebed kwam tot U,19) in den tempel Uwer heiligheid.20) |
8) | Die de valse ijdelheden onderhouden,21) verlaten hunlieder weldadigheid.22) |
9) | Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging;23) wat ik beloofd heb,24) zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.25) |
10) | De HEERE nu sprak tot den vis;26) en hij spuwde Jona uit op het droge.27) |