|
1
2
3
4
5
6
7
|
1) | Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Micha,1) den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz en Jehizkia,3) koningen van Juda; dat hij gezien heeft4) over Samaria en Jeruzalem.2)5) |
2) | Hoort, gij volken altemaal!6) merk op, gij aarde,7) mitsgaders derzelver volheid!8) de Heere HEERE nu zal tot een getuige zijn9) tegen10) ulieden,11) de Heere uit den tempel Zijner heiligheid.12) |
3) | Want ziet, de HEERE gaat uit van Zijn plaats,13) en Hij zal nederdalen en treden op de hoogten der aarde.14) |
4) | En de bergen zullen onder Hem versmelten, en de dalen gekloofd worden,15) gelijk was voor het vuur,16) gelijk wateren, die uitgestort worden17) in de laagte.18) |
5) | Dit alles,19) om de overtreding van Jakob,22) en om de zonden van het huis Israels; wie is20) het begin van21) de overtreding van Jakob? Is het niet Samaria? En wie van de hoogten van Juda? Is het niet Jeruzalem? |
6) | Daarom zal Ik Samaria stellen tot een steenhoop des velds,23) tot plantingen eens wijngaards; en Ik zal haar stenen24) in de vallei25) storten, en haar fondamenten ontdekken.26) |
7) | En al haar gesneden beelden zullen vermorzeld worden, en al haar hoerenbeloningen zullen met vuur verbrand worden,27) en al haar afgoden zal Ik stellen tot een woestheid;28) want zij heeft ze van hoerenloon vergaderd, en zij zullen tot hoerenloon wederkeren.29) |
8) | Hierom zal ik misbaar bedrijven en huilen;30) ik zal beroofd en naakt gaan;31) ik zal misbaar maken als de draken,32) en treuren als de jonge struisen. |
9) | Want haar plagen zijn dodelijk;33) want zij zijn gekomen tot aan Juda;34) hij is geraakt tot aan de poort mijns volks, tot aan Jeruzalem.36) |
10) | Verkondigt het niet te Gath,37) weent zo jammerlijk niet;38) wentelt u in het stof39) in het huis van Afra.40) |
11) | Ga door,41) gij inwoneres van Safir! met blote schaamte;42) de inwoneres van Zaanan gaat niet uit;43) rouwklage is te Beth-haezel; hij zal zijn stand van ulieden nemen.44) |
12) | Want de inwoneres van Maroth is krank om des goeds wil;45) want een kwaad is van den HEERE afgedaald,46) tot aan de poort van Jeruzalem. |
13) | Span de snelle dieren aan den wagen,47) gij inwoners van Lachis!48) (deze is der dochter Sions het beginsel der zonde)49) want in u zijn Israels overtredingen gevonden.50) |
14) | Daarom geef geschenken51) aan Morescheth-Gaths;52)53) de huizen van Achzib54) zullen den koningen van Israel tot een leugen zijn.55) |
15) | Ik zal u nog een erfgenaam toebrengen,56) gij inwoneres van Maresa!57) Hij zal komen tot aan59) Adullam,58) tot aan de heerlijkheid Israels.60) |
16) | Maak u61) kaal en scheer u,62) om uw troetelkinderen;63) verwijd uw kaalheid,64) als de arend, omdat zij gevankelijk van u zijn weggevoerd.65) |