1)de ingangen der zee,
  Dat is, waar men uit de zee aanvaart, en waar de zee rondom aanstaat. Zie 1 Kon. 5:1.
2)handelende
  Of, die de voornaamste is onder de volken in het handelen, of koophandel drijven. Hebreeuws eigenlijk, de handelaren der volken.
3)eilanden:
  Zie Ps. 72:10.
4)hart der zeeen;
  Dat is, in het midden, [gelijk Ezech. 27:32], of recht in de zee; vergelijk Deut. 4:11; alzo onder Ezech. 27:25,26,27, en Ezech. 28:2,8.
5)denningen
  Hebreeuws, twee tafelen, waardoor de overloop der schepen of scheepsdenning [gelijk men zegt] verstaan wordt. Het Hebreeuwse woord staat in het getal van tweeën, gelijk de overloop der schepen veel in tweeën gedeeld is, afgaande aan beide zijden.
6)Senir gebouwd;
  Wassende op dat gebergte; zie Deut. 3:9.
7)cederen van den Libanon
  Hebreeuws, ceder; zie Richt. 9:15.
8)gehaald,
  Hebreeuws, genomen; dat is genomen en gebracht of gehaald. Zie Gen. 12:15, en Jer. 37:17.
9)masten voor u te maken.
  Hebreeuws, mastboom.
10)uw berderen
  Hebreeuws, uw berd, of bank, of men zou het kunnen overzetten bankwerk.
11)welbetreden
  Hebreeuws, ene dochter der treden, of gangen; dat is, hetwelk lang in de aarde gelegen, en waar men, vervolgens, lang over gegaan heeft, dat voor het rechte elpenbeen gehouden wordt, Plin.lib. 8, cap. 3; zie van deze manier van spreken Job 5:7; Jes. 5:1. Anders: uwe [scheeps]banken, [waarop men roeide, of waar de reizigers op zaten tot pracht] hebben die van de vereniging der Assyriërs [of, Aschurieten, zie 2 Sam. 2:9 met de aantekening] gemaakt van elpenbeen, enz., omdat de Hebreeuwse woorden Aschur en Asschur elkander zeer nakomen.
12)elpenbeen,
  Zie 1 Kon. 10:18.
13)Chittieten.
  Zie Gen. 10:4. Sommigen verstaan de natiën, die westwaarts van Palestina gelegen waren.
14)Fijn linnen
  Zie Gen. 41:42.
15)stiksel uit Egypte
  Of borduursel.
16)zeil ware;
  Of, vaan, vlag.
17)hemelsblauw en purper,
  Dat is, klederen van die kleur.
18)Elisa,
  Zie Gen. 10:4.
19)Sidon
  Zie Gen. 10:15.
20)Arvad
  Zie Gen. 10:18. Alzo Ezech. 27:11.
21)wijzen,
  Die kloek, ervaren en bedreven waren in de zeevaart; alzo Ezech. 27:9.
22)schippers.
  Of, matrozen, stuurlieden; alzo in het volgende.
23)Gebal
  Zie 1 Kon. 5:18.
24)breuken;
  Hebreeuws, breuk, spleet, scheur; dat is, om uw kostelijke gebouwen en huizen te verbeteren. Of, gelijk sommigen, om de gaten te stoppen, de schepen te herstellen of te breeuwen.
25)onderlingen handel
  Hebreeuws, om uwe menging te mengen, dat is, om zich met u in koophandel te begeven. De Hebreeuwse woorden, zijnde van ‚‚nen oorsprong, worden gebruikt van trafiek, koopmanschap, iets met elkander te verhandelen, contracteren, borg worden, enz., alzo in het volgende.
26)Lydiers,
  Zie Gen. 10:13. Hebreeuws, Lud en Put.
27)Puteers
  Zie Gen. 10:6.
28)krijgslieden;
  Die gij zo voor uw garnizoen als anderszins tot hulp van vrienden, vrees van vijanden, en tot pracht, in uw dienst zeer statelijk onderhieldt.
29)hingen zij in u op,
  Tot pronk en sieraad, gelijk men nog hedendaags met schone wapenen doet.
30)maakten uw sieraad.
  Of, brachten uw sieraad aan. Hebreeuws eigenlijk, gaven, hebben gegeven; dat is, zij maakten u sierlijk, versierden u, dienden tot uw sieraad.
31)Gammadieten
  Dezen worden bij sommigen gesteld in den omtrek van Fenicië, of zekere stad aldaar, genaamd Gammale, met verwisseling van de letter d in een l. [Zie Plin. lib. 2. h. 91], niet ver van Tyrus, noordwaarts. Hebreeuws, Gammadim. Sommigen gissen dat het komt van het woord Gomed, Richt. 3:16, betekenende een el, of kubiek, elleboog, waarvan deze den naam zouden hebben gehad, als kloeke schutters, of wachters, garden, die de vestingen bewaarden, zijnde sterk van ellebogen, armen en vuisten, en alzo tot zulks bekwaam en dienstig.
32)torens;
  Dat is, stadssterkten en vestingen.
33)Tarsis
  Zie Gen. 10:4.
34)dreef koophandel
  Of, was alzo uwe handelares. Alzo Ezech. 27:16,18.
35)allerlei goed;
  Hebreeuws, alle; dat is, allerlei rijkdom, have, goederen, gelijk Ezech. 27:33, alzo Ezech. 27:18,22.
36)handelden zij
  Of, stelden zich in, begaven zich, vervoegden zich. Hebreeuws, gaven, of hebben zij gegeven. En zo dikwijls in het volgende.
37)[op] uw markten.
  Dit is hier ingevoegd uit Ezech. 27:16,19. Alzo in het volgende Ezech. 27:14.
38)Javan, Tubal en Mesech
  Dat is, de nakomelingen van deze drie. Zie Gen. 10:2.
39)kooplieden;
  Of, kramers, handelsreizigers, veehandelaars.
40)mensenzielen
  Dat is, personen of mensen. Zie Gen. 12:5, en Openb. 18:13. Versta, om die tot slaven te verkopen, of anderszins te verhandelen.
41)huis
  Dat is, geslacht of volk.
42)Togarma
  Zie Gen. 10:3.
43)leverden zij paarden,
  Of, brachten zij, handelden zij [met] enz. gelijk Ezech. 27:12, enz.
44)De kinderen
  Dat is, nakomelingen.
45)Dedan
  Zie Gen. 10:7; Jer. 25:23.
46)hand;
  Dat is, die gij tot uw koophandel en trafiek aan de hand hadt, of met welken gij handelt in kopen en verkopen, waarin het hand geven, of kloppen in de hand, het toeslaan van den koop, gebruikelijk was, als ook in andere onderhandelingen; vergelijk onder Ezech. 27:21.
47)gaven zij u weder
  Of, brachten. Hebreeuws, brachten zij weder uwe verering; dat is, u tot ene verering; of [gelijk sommigen] in betaling.
48)Syrie
  Hebreeuws, Aram; zie Gen. 10:22. Versta de Syriërs.
49)werken;
  Of, maakselen; dat is, allerlei koopwaar, die in u bereid werd om te verhandelen. Alzo Ezech. 27:18.
50)gestikt werk,
  Of, geborduurd, borduursel.
51)Ramoth,
  Zie Job 28:18.
52)Cadkod,
  Zie Jes. 54:12.
53)Juda en het land Israëls
  Vergelijk 1 Kon. 5:9; Hand. 12:20.
54)Minnit
  Zie Richt. 11:33.
55)Pannag,
  Dat sommigen houden voor balsem, anderen voor Fenicië.
56)balsem,
  Zie Gen. 37:25; Jer. 8:22.
57)Damaskus
  Zie Gen. 14:15; 2 Sam. 8:5.
58)om de veelheid
  Of, met, in.
59)werken,
  Gelijk Ezech. 27:16.
60)allerlei goed;
  Gelijk boven Ezech. 27:12.
61)Chelbon
  Dat sommigen houden voor Chalibon in Syrië.
62)leverden
  Of, handelden, gelijk Ezech. 27:12.
63)Dan
  Nakomelingen van Dan, wonende te Dan, aan het gebergte van Libanon; zie Richt. 18:29.
64)Javan,
  Zie Gen. 10:2.
65)omreizer,
  Hebreeuws, Muzzal; dat is, die gedaan dat is, gedreven is om te reizen, af en aan, die omgejaagd, omgedreven wordt; te weten door begeerte aan gewin, gelijk kooplieden en kramers. Sommigen houden het voor een eigen naam ener natie.
66)Dedan handelde met u
  Dat is, de nakomelingen van Dedan; zie Gen. 25:3.
67)kostelijk gewand
  Hebreeuws, klederen der vrijheid; dat is, die vrije personen en geen knechten of slaven gebruiken, dat is, sierlijke, kostelijke.
68)wagens.
  Of, rijtuig, zadeltuig.
69)Arabie
  Dat is, de Arabieren.
70)Kedar
  Zie Gen. 25:13; Jer. 2:10.
71)hand;
  Zie boven Ezech. 27:15.
72)Scheba en Raema
  Zie van deze beide Gen. 10:7.
73)alle hoofdspecerij,
  Dat is, allerlei voornaamste en uitnemende specerijen. Alzo in het volgende. Vergelijk boven Ezech. 27:12.
74)Haran,
  Zie Gen. 11:31.
75)Kanne,
  Dat sommigen houden voor Kalne, Gen. 10:10.
76)Eden,
  Zie Gen. 2:8.
77)Scheba,
  Sommigen houden dit voor Seba in woest Arabië, aan Mesopotamië. Zie Job 1:15.
78)Assur en
  Dat is, de Assyriërs. Zie Gen. 10:22.
79)Kilmad,
  Dit houden sommigen voor een landschap in het bovenste van Medië, tussen Assyrië en Parthië gelegen.
80)volkomen sieradien,
  Zie boven Ezech. 23:12. Of, allerlei sortering, of in het gros. Hebreeuws, volkomenheden, volmaaktheden.
81)pakken van hemelsblauw
  Of, balen, gevouwen stukken. Hebreeuws alsof men zeide: vouwselen, inwindselen. Anders: mantels, rokken, tabbaarden.
82)gestikt werk,
  Of, geborduurd.
83)schatkisten van schone klederen;
  Of, koffers.
84)ceder gepakt,
  Hebreeuws, gecederd; dat is, in cederen kisten gedaan, gelegd, of ingemaakt. Of, van cederen gemaakte kisten, cederkisten.
85)onder uw koopmanschap.
  Of, op uwe beurs.
86)schepen
  Dat is, het zeevarende volk, of de passagiers.
87)Tarsis
  De stad Tharsis, of de Oceaan. Zie 1 Kon. 10:22.
88)[vanwege]
  Of, [op] uwe markten.
89)vervuld,
  Te weten met allerlei rijkdom.
90)hart der zeeen.
  Gelijk boven Ezech. 27:4, en in het volgende.
91)roeien,
  Dat is, uwe regenten, koningen en vorsten, die uwe leidslieden zijn, gelijk de roeiers in de schepen.
92)grote wateren gevoerd;
  Of, geweldige; dat is, in groot gevaar en nood van schipbreuk. Vergelijk 2 Sam. 22:17. Of, gij zijt tot zulk ene hoogte opgeklommen, dat uw val des te zwaarder zal zijn, waartoe gij de aanleiding hebt gegeven door uw grote pracht, gelijk schepen, in zware ruime wateren met hoge zeilen gevoerd, te lichter van den storm worden getroffen en verbroken.
93)oostenwind
  Zie Exod. 10:13; Job 27:21; Ps. 48:8, en boven Ezech. 17:10.
94)voorsteden beven.
  Anders: gedreven baren der zee.
95)stof op hun hoofden
  Zie 2 Sam. 1:2.
96)werpen,
  Hebreeuws, doen opkomen, opbrengen, opwerpen.
97)wentelen in de as.
  Gelijk Jer. 6:26.
98)gans kaal maken,
  Hebreeuws eigenlijk, kaalheid, of zich [met] kaalheid kaal maken. Zie Jer. 16:6.
99)zakken aangorden;
  Zie Gen. 37:34.
100)bitterheid der ziel,
  Dat is, bittere droefheid des harten.
101)in hun gekerm
  Anders, hunne kinderen zullen, enz.
102)uitgeroeide
  Te weten, stad.
103)eilanden
  Vergelijk boven Ezech. 26:15.
104)staan de haren te berge,
  Gelijk onder Ezech. 32:10
105)aangezicht.
  Tonende grote verschriktheid in hun gelaat.
106)u aan;
  Of, over u. Zie 1 Kon. 9:8; Jer. 18:16.
107)grote schrik geworden,
  Hebreeuws, verschrikkingen; alzo onder Ezech. 28:19.
108)[meer] zijn tot in eeuwigheid.
  Vergelijk boven Ezech. 26:14, met de aantekening.