|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
|
1) | En na dezen zag1) ik een anderen engel2) afkomen uit den hemel, hebbende grote macht,3) en de aarde is verlicht geworden van zijn heerlijkheid. |
2) | En hij riep krachtelijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij4) is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der5) duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
3) | Dewijl uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken6) gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der7) aarde rijk zijn geworden uit de kracht harer weelde. |
4) | En ik hoorde een andere stem8) uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar,9) Mijn volk, opdat gij aan haar10) zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. |
5) | Want haar zonden zijn de ene op de11) andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden.12) |
6) | Vergeldt haar,13) gelijk als zij ulieden vergolden heeft, en verdubbelt haar14) dubbel, naar haar werken; in den drinkbeker, waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel. |
7) | Zoveel als zij zichzelve verheerlijkt heeft, en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan; want zij zegt in haar hart: Ik zit als15) een koningin, en ben geen weduwe, en zal geen rouw zien. |
8) | Daarom zullen haar plagen op een dag komen,16) namelijk dood, en rouw, en honger, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de17) Heere God, Die haar oordeelt. |
9) | En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd18) en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen, en rouw over haar19) bedrijven, wanneer zij den rook haar brands zullen zien; |
10) | Van verre staande20) uit vreze van haar pijniging, zeggende: Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad, want uw oordeel is in een ure gekomen.21) |
11) | En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt;22) |
12) | Waren van goud,23) en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van paarlen, en van fijn lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en allerlei welriekend hout,24) en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer, en van marmersteen; |
13) | En kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en schapen; en van paarden, en van koetswagens,25) en van lichamen,26) en de zielen der mensen. |
14) | En de vrucht der27) begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden. |
15) | De kooplieden28) dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vreze van29) haar pijniging, wenende en rouw makende; |
16) | En zeggende: Wee, wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad, en purper, en scharlaken, en versierd met goud,30) en met kostelijk gesteente, en met paarlen; want in een ure is zo grote rijkdom verwoest. |
17) | En alle stuurlieden,31) en al het volk op de schepen, en bootsgezellen,32) en allen, die ter zee handelen,33) stonden van verre; |
18) | En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? |
19) | En zij wierpen stof34) op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee, de grote stad, in dewelke allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in een ure verwoest geworden. |
20) | Bedrijft vreugde35) over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen,36) en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan37) haar geoordeeld. |
21) | En een sterke engel38) hief een steen op als een groten molensteen, en wierp dien in de zee, zeggende: Aldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden, en zal niet meer gevonden worden. |
22) | En de stem der citerspelers, en der zangers, en der fluiters, en der bazuiners, zal niet meer in u gehoord worden; en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u gevonden worden; en geen geluid des molens40) zal in u meer gehoord worden.39) |
23) | En het licht der kaars41) zal in u niet meer schijnen; en de stem eens bruidegoms42) en ener bruid zal in u niet meer gehoord worden; want uw kooplieden43) waren de groten der aarde, want door uw toverij44) zijn alle volken verleid geweest. |
24) | En in dezelve is45) gevonden het bloed der profeten en der heiligen, en al dergenen, die gedood zijn op de aarde. |