Openbaring 12

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22

En er werd¹⁾ een groot teken²⁾ gezien in den hemel; namelijk een vrouw,³⁾ bekleed met de zon;⁴⁾ en de maan was onder⁵⁾ haar voeten, en op haar hoofd een kroon van⁶⁾ twaalf sterren;

En zij was zwanger,⁷⁾ en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn⁸⁾ om te baren.

En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode⁹⁾ draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.¹⁰⁾

En zijn staart trok¹¹⁾ het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben.

En zij baarde een mannelijken¹²⁾ zoon, die al de heidenen zou¹³⁾ hoeden met een¹⁴⁾ ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.

En de vrouw vluchtte¹⁵⁾ in de woestijn, alwaar zij een plaats had,¹⁶⁾ haar van God bereid, opdat zij haar aldaar¹⁷⁾ zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen.

En er werd krijg¹⁸⁾ in den hemel; Michael en zijn¹⁹⁾ engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen.

En zij hebben niet vermocht, en hun plaats²⁰⁾ is niet meer gevonden in den hemel.

En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang,²¹⁾ welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt,²²⁾ hij is, zeg ik, geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen.

10)

En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer²³⁾ broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht is nedergeworpen.

11)

En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams,²⁴⁾ en door het woord hunner²⁵⁾ getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad²⁶⁾ tot den dood toe.

12)

Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee dengenen, die de aarde en de²⁷⁾ zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn,²⁸⁾ wetende, dat hij een kleinen tijd heeft.²⁹⁾

13)

En toen de draak zag,³⁰⁾ dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd, die het manneken gebaard had.

14)

En der vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eens³¹⁾ groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats,³²⁾ alwaar zij gevoed wordt³³⁾ een tijd, en tijden,³⁴⁾ en een halven tijd, buiten het gezicht der slang.³⁵⁾

15)

En de slang wierp³⁶⁾ uit haar mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar door de rivier zou³⁷⁾ doen wegvoeren.

16)

En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond, en verzwolg de rivier, welke de draak uit zijn mond had geworpen.

17)

En de draak vergrimde op³⁸⁾ de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van³⁹⁾ haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.

18)

En ik stond op het zand der zee.¹⁾²⁾³⁾⁴⁾⁵⁾⁶⁾⁴⁰⁾