|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
|
1) | Als het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. |
2) | En Hem gebonden hebbende, leidden zij Hem weg, en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder.1) |
3) | Toen heeft Judas, dien Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad,2) en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,3) |
4) | Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien. |
5) | En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven.4) |
6) | En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd, dezelve in de offerkist te leggen,5) dewijl het een prijs des bloeds is.6) |
7) | En te zamen raad gehouden hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen.7) |
8) | Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds,8) tot op den huidigen dag. |
9) | Toen is vervuld geworden, hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia,9) zeggende: En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden10) van de kinderen Israels, Denwelken zij gewaardeerd hebben; |
10) | En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers; volgens hetgeen11) mij de Heere bevolen heeft. |
11) | En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden?12) En Jezus zeide tot hem: Gij zegt het.13) |
12) | En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. |
13) | Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, hoevele zaken14) zij tegen U getuigen? |
14) | Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord,15) alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde. |
15) | En op het feest was de stadhouder16) gewoon den volke een gevangene los te laten, welken zij wilden.17) |
16) | En zij hadden toen een welbekenden gevangene,18) genaamd Bar-abbas. |
17) | Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij, dat ik u zal loslaten, Bar-abbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? |
18) | Want hij wist, dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden. |
19) | En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. |
20) | Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden,19) dat zij zouden Bar-abbas begeren, en Jezus doden. |
21) | En de stadhouder, antwoordende, zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar-abbas. |
22) | Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden. |
23) | Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden! |
24) | Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen;20) gijlieden moogt toezien. |
25) | En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome21) over ons, en over onze kinderen. |
26) | Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeseld hebbende,22) gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. |
27) | Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis, en vergaderden over Hem de ganse bende. |
28) | En als zij Hem ontkleed hadden,23) deden zij Hem een purperen mantel om;24) |
29) | En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechter hand; en vallende op hun knieen voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! |
30) | En op Hem gespogen hebbende, namen zij den rietstok en sloegen op Zijn hoofd. |
31) | En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen.25) |
32) | En uitgaande, vonden zij een man van Cyrene, met name Simon;26) dezen dwongen zij,27) dat hij Zijn kruis droeg.28) |
33) | En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats,29) |
34) | Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd;30) en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. |
35) | Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen.31) |
36) | En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. |
37) | En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven:32) DEZE Is JEZUS, De KONING DER JODEN. |
38) | Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker zijde. |
39) | En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden,33) |
40) | En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. |
41) | En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeen, Hem bespottende, zeiden: |
42) | Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen.34) Indien Hij de Koning Israels is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. |
43) | Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil;35) want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. |
44) | En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars,36) die met Hem gekruisigd waren. |
45) | En van de zesde ure37) aan werd er duisternis38) over de gehele aarde, tot de negende ure toe.39) |
46) | En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten!40)41) |
47) | En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias.42) |
48) | En terstond een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok,43) en gaf Hem te drinken. |
49) | Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. |
50) | En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf den geest.44) |
51) | En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeen,45) van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. |
52) | En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; |
53) | En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad,46) en zijn velen verschenen. |
54) | En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving, en de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon! |
55) | En aldaar waren vele vrouwen, van verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galilea, om Hem te dienen.47) |
56) | Onder dewelke was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses,48) en de moeder der zonen van Zebedeus.49) |
57) | En als het avond geworden was,50) kwam een rijk man van Arimathea,51) met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was. |
58) | Deze kwam tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus, dat hem het lichaam gegeven zou worden. |
59) | En Jozef, het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad.52) |
60) | En legde dat in zijn nieuw graf,53) hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een groten steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg. |
61) | En aldaar was Maria Magdalena, en de andere Maria,54) zittende tegenover het graf. |
62) | Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding,55) vergaderden de overpriesters en de Farizeen tot Pilatus, |
63) | Zeggende: Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider,56) nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik opstaan.57) |
64) | Beveel dan, dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht, en stelen Hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de doden; en zo zal de laatste dwaling58) erger zijn, dan de eerste. |
65) | En Pilatus zeide tot henlieden: Gij hebt een wacht;59) gaat heen, verzekert het, gelijk gij het verstaat. |
66) | En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende.60) |