1)des verdrukten,
  Of, voor den bedrukte. Versta hier de bedrukte en ellendige gevangenen in Babylonië.
2)overstelpt
  Te weten, met angst en schrik. In deze betekenis wordt het woord overstelpen ook gebruikt Ps. 61:3, en Ps. 77:4, en Ps. 107:5, en Ps. 142:4, en Ps. 143:4.
3)uitstort
  Dat is, vrijmoedig en overvloedig uit de grond des harten te kennen geeft.
4)Verberg uw
  Dat is, onttrek mij uwe hulp niet. Zie de aantekening bij Job 13:24.
5)verhoor mij
  Hebr. haast, verhoor mij.
6)mijne dagen
  Te weten, de dagen mijns levens.
7)als rook,
  Anders, in of tot rook.
8)als een haard.
  Anders: als een brandend vuur aan den haard. Zie Job 21:24.
9)als gras,
  Hetwelk afgemaaid zijnde verdroogt en hop wordt.
10)[zoo-]
  Hij wil zeggen: Ik heb geen lust gehad mijn nooddruft te nemen of enig voedsel te gebruiken.
11)aan mijn vlees
  Dat is, aan mijn vel. Hij wil zeggen: Ik ben zo uitgeteerd dat ik maar vel over been ben. Zie Job 19:20; Klaagl. 4:8.
12)vanwege
  Dat is, vanwege mijn zuchten, dat met geluid en geschrei dagelijks geschiedt.
13)ben een roerdomp
  Dat is, ik ben gedrongen alleen en eenzaam te blijven, van alle mensen verlaten zijnde en ik sla schrikkelijk geluid, gelijk de roerdomp en de uilen doen; Job 30:29.
14)Ik waak
  Ik kan niet slapen.
15)als een
  Dat is, gelijk een mus, die haar wederpaar verloren heeft.
16)Mijne vijanden
  Te weten, de Babyloniërs, of Chaldeën.
17)razen,
  Zie de aantekening bij Ps. 5:6.
18)zweren
  Dat is, als zij zweren dat zij iemand kwalijk behandelen zullen, zo dreigen zij dat zij hem zo zullen africhten, dat hij mij zal gelijk worden. Of, zij gebruiken mijnen naam tot een formulier van vervloekingen. Verg. Num. 5:21; Jes. 65:15; Jer. 29:22, met de aantekening. Anders: zweren tegen mij.
19)ik eet
  Hij wil zeggen: Dewijl ik rouw dragende in de as lig, zo gebeurt het dikwijls dat ik as eet met mijne spijs. Anders, ik ben zo bedroefd dat ik niet meer lust of smaak in het brood of andere spijs vind, dan of ik as at.
20)mijn drank
  Hebr. mijne dranken, dat is, al wat ik drink.
21)uwe verstoordheid
  Hebr. van het aangezicht uwer verstoordheid.
22)Mijne dagen
  De dagen mijns levens.
23)als een afgaande
  Te weten, als de zon ondergaat is de schaduw wel lang uitgestrekt, maar zij blijft niet lang, alzo de nacht straks daarop volgt; Ps. 109:23, en Ps. 144:4.
24)als gras.
  Zie Ps. 102:5.
25)uwe gedachtenis
  Te weten, de gedachtenis uwer heerlijke werken en weldaden, die Gij voormaals uw volk gedaan en bewezen hebt. Zie Exod. 3:15, en Ps. 135:13.
26)over Zion,
  Dat is, over uw volk en de stad Jeruzalem.
27)bestemde
  Te weten, de tijd van de zeventig jaren onzer gevangenschap, door uwe profeten voorzegd. Zie 2 Kron. 36:21; Jer. 25:12, en Jer. 29:10; Dan. 9:2,24,25. Immers, uit de laatste woorden van dit vers blijkt genoegzaam dat deze psalm geschreven is op het einde van de Babylonische gevangenschap.
28)uwe knechten
  Dat is, wij Joden; Neh. 1:3, en Neh. 2:3, en Neh. 4:2.
29)hebben een
  Dat is, zij zagen zeer gaarne dat de stad Jeruzalem weder opgebouwd werd, en hebben grote droefheid daarover, dat zij tot een steenhoop gemaakt is.
30)hebben medelijden
  Dat is, het doet hun wee dat de stad en tempel aldus verwoest blijven liggen.
31)gruis.
  Of, steenmul, of puin.
32)de heidenen
  Te weten zij, die de wonderbaarlijke verlossing uws volks en de volvoering uwer beloften zullen zien.
33)desgenen,
  Versta hier, de arme Joden, die in de Babylonische gevangenschap waren.
34)Dat zal beschreven
  Te weten, onze verlossing uit de Babylonische gevangenschap.
35)dat geschapen
  Dat is, het volk dat namaals, of lang na ons geboren zal worden; doch men mag dit ook verstaan van het volk Israël, hetwelk uit de gevangenschap van Babylonië verlost wordende, gelijk als uit het stof verwkt en opnieuw geschapen zou worden. Zie Ps. 22:32; Ezech. 37:
36)uit de hoogte
  Dit is genoemn van Deut. 26:15.
37)op de aarde
  Dat is, op ons, die op de aarde wonen.
38)der gevangenen
  Te weten, die in Babel gevangen zijn. Hebr. des gevangenen, of des gebondenen.
39)de kinderen
  Dat is, die ter dood geëigend waren; gelijk Ps. 79:11, en Ps. 44:23.
40)Wanneer de
  Dat is, als God uit de Joden en heidenen ‚‚n volk maken zal, en zich ene kerk uit alle koninkrijken der aarde zal verzamelen. Zie Hand. 2:5; Ef. 2:13,14.
41)Hij heeft
  Te weten, God.
42)op den weg
  Te weten, toen ik gevankelijk naar Babel gevoerd werd, waar ik tot nog toe gevankelijk ben gebleven.
43)mijne dagen
  Te weten, de dagen mijns levens. Alzo dat velen onzer in droefenis en ellende gestorven zijn. Zie dergelijke manier van spreken Job 21:21. Zie ook Ps. 55:24.
44)Ik zeide:
  Te weten, als de Heere mij drukte op den weg naar Babylonië, Ps. 102:24, stellende deze gedachten tegen de vorige plaag en vrees dat ik haast zou sterven.
45)neem mij
  Hebr. neemt mij niet op; te weten, uit dit leven. Zie de aantekening bij Job 36:20.
46)uwe jaren
  Hij wil zeggen: Heere, dewijl Gij eeuwig blijft daarom zal ook uwe kerk eeuwig blijven, en zij zal door de vijanden en vervolgers niet kunnen onderdrukt worden, gelijk hij Ps. 102:29, besluit.
47)van geslacht tot
  Hebr. van geslacht der geslachten.
48)Gij hebt
  De apostel gebruikt Hebr. 1:10,11,12, deze woorden om de Godheid van Christus te bewijzen, omdat hier de Heere Christus verklaard wordt niet alleen te zijn de Schepper van alles en eeuwig, maar ook een Verlosser en Zaligmaker zijner gemeente. Zie Ps. 102:14,16,23,29; waarom de apostel in de aangehaalde plaats ook den naam HEERE, uit het Ps. 102:13, herhaald zijnde, Hem toeschrijft.
49)voormaals
  Hebr. voor het aangezicht; dat is hier te zeggen voormaals, voorheen.
50)Die zullen vergaan,
  Te weten, hemel en aarde; Hebr. 1:10,11.
51)zij allen zullen
  Te weten, al de hemelen.
52)Gij zijt
  Te weten, die Gij tevoren geweest zijt van eeuwigheid af; en Gij blijft dezelfde in eeuwigheid.
53)De kinderen
  Dat is, onze kinderen of nakomelingen.
54)wonen, en
  Dat is, een vaste woning bij U hebben, zonder immermeer te veranderen. Of, zij zullen in Zion wonen, Ps. 102:22, en Ps. 69:36,37.