1)Doet recht
  Zie 1 Kon. 10:9.
2)onderdrukt
  Of, plaagt, berooft niet.
3)doet geen geweld
  Aan hen, of aan iemand.
4)deze zaak
  Of, dit woord.
5)ernstiglijk
  Hebreeuws, doende doen zult.
6)David
  Dat is, in Davids plaats.
7)hij,
  De koning, die er zijn zal.
8)Gilead,
  Dat is, zo van mij gezegend met alles wat gewenst en lieflijk is, dat gij het land Gilead gelijk zijt; zie Gen. 37:25. Of, [gelijk sommigen] gij [zult] mij [zijn], enz.; dat is, Ik zal u zo weinig verschonen als Ik Gilead gedaan heb; zie 2 Kon. 15:29.
9)hoogte van Libanon;
  Zo verheven in eer en hoogheid, als de spits van Libanon, of de hoogste cederen, die daarop staan. Hebreeuws, hoofd.
10)onbewoonde steden!
  Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk; zie Deut. 1:35.
11)heiligen,
  Dat is, daartoe afzonderen, verordineren, beschikken, bereiden, toerusten; zie Jes. 13:3, en vergelijk boven Jer. 6:4.
12)uw uitgelezen
  Hebreeuws, de keur uwer cederen; dat is, [gelijk het volgende uitwijst] uw beste en uitgelezenste huizen van cederhout getimmerd; vergelijk boven Jer. 21:14, en onder Jer. 22:14,15, en de manier van spreken met Gen. 23:6.
13)in het vuur
  Of, nedervellen ten vuur.
14)heidenen
  Of, natiën.
15)zullen zeggen:
  Dat is, men zal antwoorden.
16)dode,
  Namelijk den vromen koning Josia, die onlangs in den slag tegen Farao Necho gebleven en van het volk zeer beklaagd was, 2 Kon. 23:29; 2 Kron. 35:23,24; deze koning werd weggerukt vòòr deze gruwelijke verwoestingen, gelijk voorzegd was, 2 Kon. 22:20.
17)vrij over dien,
  Hebreeuws, weent wenende.
18)die weggegaan is,
  Te weten Joahas, dien Farao Necho gevankelijk naar Egypte gevoerd had, 2 Kon. 23:33,34, alwaar hij ook gestorven is. Dit duiden sommigen op den koning Jojachin, die daarna gevankelijk gegaan is naar Babel, en aldaar gestorven, 2 Kon. 24:15, en 2 Kon. 25:29, alsook Zedekia, 2 Kon. 25:7, en zetten het over: de weggaande, of die weggaan zal; doch men heeft te letten op de volgende woorden.
19)Sallum,
  Deze is [naar sommiger gevoelen] Joahaz, ook genoemd Jehoahaz, en Johanan, zoon van Josia. Zie 2 Kon. 23:31; 2 Kron. 36:1,2; vergelijk 2 Kon. 15:13, en 2 Kon. 23:31; 1 Kron. 3:15 wordt ook een vierde zoon van Josia met dezen naam genoemd.
20)Wee dien,
  Of, hei, o gij, die, enz. dit, alsook het volgende, ziet op den koning Jojakim [zie onder Jer. 22:18], die beschuldigd wordt van pracht, overdaad, onrechtvaardigheid, gierigheid en tirannie.
21)met ongerechtigheid,
  Hebreeuws, met niet gerechtigheid; dat is, met gene gerechtigheid, of zonder gerechtigheid.
22)met onrecht;
  Hebreeuws, met niet recht.
23)zijns naasten
  Of, zich dient van zijnen naaste, gebruikende zijnen arbeid, of hem dwingt te dienen; vergelijk onder Jer. 25:14, en Jer. 27:7, en Jer. 30:8, en Jer. 34:9.
24)arbeidsloon
  Hebreeuws eigenlijk, werk, of arbeid; dat is, arbeidsloon, gelijk Num. 22:7, waarzegging, of voorzeggingen, voor, loon der waarzeggingen; zie wijders Lev. 19:13; Jes. 49:4; Ezech. 29:20.
25)zeer hoog
  Hebreeuws, een huis der maten; dat is, zonderling of bovenmate hoog of groot; vergelijk Num. 13:32.
26)doorluchtige
  Waarin men lucht kan scheppen, of waar de wind kan doorwaaien, dat is, wijd, luchtig.
27)en hij houwt
  Anders: die mijne vensters voor zich daar uitscheurt, en dat met ceder beschoten is, en bemaalt het met menie, enz. Verstaande dat Jojakim uit Gods huis heeft laten uitbreken, tot gebruik van zijn gebouw, wat hem beliefde, latende het daarna met allerlei verwen zo overstrijken, dat men het niet kon merken.
28)bedekt
  Zijn huis is overal gezolderd en beschoten met cederen balken en planken.
29)aangestreken
  Hebreeuws, gezalfd, of zalvende; dat is, hij laat bestrijken, bemalen of beschilderen.
30)menie.
  Of, vermiljoen, of purperblauw; sommigen menen dat het eigenlijk is het Indisch blauw, gemaakt van Indische weede, of, [gelijk sommigen schrijven] gewassen in het Indisch riet, en in het Hebreeuws schaschar genoemd, van een volk in Indië [Sasuri genoemd] vanwaar het zou komen. De zin is dat hij zijn huis met allerlei vreemde uitstekende kostelijke verwen en schilderijen versierd heeft. Vergelijk Ezech. 23:14, alwaar hetzelfde Hebreeuwse woord gevonden wordt.
31)regeren,
  Dat is, uw koninkrijk tegen Gods dreigementen vast en bestendig maken.
32)mengt
  Dat is, aldus om strijd [gelijk men spreekt] boven uwen vader pronkt en praalt met cederen gebouwen?
33)vader
  De vrome koning Josia, gelijk onder Jer. 22:18.
34)gegeten
  Dat is, bekwamelijk en vrolijk geleefd; zie Pred. 3:13.
35)recht
  Gelijk boven Jer. 22:3.
36)het ging hem
  Hebreeuws, toen [was] hem goed, of wel; alzo in het volgende. Vergelijk Jes. 3:10,11, alwaar de Hebreeuwse woorden betekenende goed en kwaad, ook alzo gebruikt worden, voor wel en kwalijk gaan.
37)kennen?
  Dat is, een bewijs en vrucht van mijne waren kennis?
38)uw gierigheid,
  Of, uw gewin.
39)overlast,
  Hebreeuws, loop, gelijk 2 Sam. 18:27; en voorts aanloop, versta van geweld, overval, vertreding, verplettering, als hier.
40)beklagen:
  Of, misbaar bedrijven, over zijnen dood, zie Gen. 23:2, en van Jojakims vader; 2 Kron. 35:24,25.
41)Och mijn broeder!
  Dit zijn formulieren, gebruikelijk in het beklagen van een verstorvene.
42)ezelsbegrafenis
  Dat is, men zal hem onbegraven als eens ezels aas, wegwerpen.
43)verre weg
  Buiten dit land, in Babel, of onderweg, als hij naar Babel gevoerd wordt. Vergelijk 2 Kon. 24:6; 2 Kron. 36:6, en onder Jer. 36:30.
44)Klim
  Gij dochter mijns volks; dat is, gij volk van Juda.
45)Libanon
  Deze bergen waren in het noorden en noord-oosten van Kanaän gelegen, naar Assyrië toe.
46)roep,
  Aan de Assyriërs om hulp; dit is spottenderwijze gesproken, gelijk volgt.
47)verhef uw stem
  Hebreeuws, geef.
48)veren;
  Of, overvaarten; te weten de rivieren, die men moest overgaan naar Egypte, dat de Egyptenaars u te hulp komen. Hebreeuws, Abarim, dat sommigen nemen voor het gebergte Abarim, waarvan Num. 33:47.
49)maar
  Het is tevergeefs, wil de Heere zeggen, want beiden, Assyriërs en Egyptenaars, zijn van den koning van Babel tenonder gebracht, verwoest en machteloos gemaakt. Vergelijk boven Jer. 2:36; Ezech. 16:26,28, en Ezech. 23:7,8.
50)verbroken.
  Zie boven Jer. 4:6.
51)groten voorspoed,
  Hebreeuws, voorspoedigheden, of gerustheden; dat is, Ik waarschuwde u toen het u nog zeer welging.
52)weg
  Dit is, manier van doen. Zie Gen. 6:12.
53)jeugd af,
  Sedert Ik u tot mijn volk heb aangenomen en u mijne wetten gegeven.
54)De wind
  Dat is, al uw geestelijke en wereldse regeerders zullen beschaamd staan in hun ijdele inbeeldingen, raadslagen en hoop, enz.; die hen niet meer zullen sterken dan wanneer iemand van den wind meent te leven. Vergelijk Pred. 1:14; Hos. 12:2. Anders: afweiden; dat is, zij zullen verdwijnen als rook voor den wind.
55)liefhebbers
  Priesters en valse profeten, waarmede gij geboeleerd hebt.
56)Libanon woont,
  Dat is, nu aldus praalt met gebouwen van cederen, die gij van den Libanon haalt. Dit schijnt voornamelijk te zien op des konings huis, waarvan in het volgende.
57)hoe begenadigd
  Alsof de Heere zeide: U zal gans gene genade noch gunst wedervaren van de Babyloniërs, maar het tegendeel, gelijk volgt. Anders: hoe gunstrijk, of aangenaam zult gij zijn? of hoe zult gij smeken?
58)Chonia,
  Hebreeuws, Chonjahu; ook genoemd Jechonia, 1 Kron. 3:16, en Jojachin, 2 Kon. 24:6,8.
59)zegelring
  Dat is, nog zo lief en aangenaam jongeling, met verscheiden weldaden van mij versierd en gekroond, en van Davids zaad, dies zij meenden dat de opvolging ongetwijfeld zou zijn, en dat zij van Babel geen nood hadden; zie gelijke manier van spreken Hoogl. 8:6; Hagg. 2:24.
60)u
  Hier spreekt God Chonia zelf aan.
61)vandaar wegrukken.
  Dit kan men verstaan van de rechterhand, of van Jeruzalem, uit het koninklijke hof en uit Joden, vermits zijne wegvoering naar Babel, gelijk volgt.
62)ziel zoeken,
  U naar het leven staan, gelijk dikwijls.
63)hun ziel
  Hebreeuws, zij hunne ziel opheffen; dat is, begeerte, lust, verlangen naar hebben. Zie Deut. 24:15; Ps. 24:4; alzo onder Jer. 44:14.
64)Is dan deze man
  Dit wordt vragenderwijze, als in des volks naam, voorgesteld, waarop Gods antwoord volgt. Het blijkt dat men veel van hem gehouden heeft vanwege zijne bevalligheid.
65)afgodisch beeld?
  Of, beeld, dat veracht is en in stukken behoort geslagen te worden, alzo dat de stukken verstrooid worden. Van het Hebreeuwse woord, betekenende een afgod of afgodisch beeld, zie 1 Sam. 31:9; 2 Sam. 5:21.
66)vat,
  Of, waar niets behagelijks in is; vergelijk onder Jer. 48:38; Hos. 8:8.
67)zijn zaad
  Dat is, kinderen, die hij zou mogen krijgen, of gehad heeft, [gelijk enigen besluiten uit Mark. 1:12], hoewel zij hem in het koninkrijk niet zijn opgevolgd, gelijk onder Jer. 22:30 te zien is.
68)Zo zegt de HEERE:
  Dit is Gods antwoord op de voorgaande vraag des volks.
69)Schrijft
  Tekent het op ter gedachtenis, als een gewis en onwederroepelijk besluit van God.
70)man
  Chonia.
71)kinderloos,
  Hebreeuws, geheel ontbloot, of de allerontblootste; te weten van nakomelingen of opvolgers, gelijk sommigen; of gelijk anderen, van land en goed; inplaats dat zij zich inbeelden dat zijn zaad voor altoos zou regeren. Zie hiervan 1 Kron. 3:16.
72)zittende op den troon Davids,
  Sommigen gevoelen dat na de Babylonische gevangenschap niet Salomo's, maar Nathans [Salomo's broeders] nakomelingen het bestuur gehad hebben. Anderen verstaan dat Salathiël zijn eigen rechte zoon door geboorte geweest is, doch Zerubbabel, die hem gevolgd is naar de gevangenschap, is niet meer dan een vorst, bestuurder geweest, gelijk te zien is Hagg. 1:1 en in het boek Ezra, en geenszins koning, zittende op den troon van David.