1)bloedstad
  Dat is, die vol van doodslag en moord is. Hebreeuws, stad der bloeden; alzo onder Ezech. 24:6, Nah. 3:1. Zie Gen. 37:26.
2)recht geven?
  Zie boven Ezech. 20:4.
3)die in haar midden bloed vergiet,
  Dat is, welker inwoners bloed vergieten, of in welke men bloed vergiet, en zo in het volgende.
4)tijd kome,
  Van de straf en van het verderf; hun einde, dat zij zich door hunne zonden op den hals halen, en dat over hen van God rechtvaardiglijk is bestemd. Zie boven Ezech. 7:7,10, met de aantekening; alzo in het volgende, dagen en jaren. Enerlei zaak wordt met verscheidene woorden verklaard. Vergelijk wijders Micha 6:16, en boven Ezech. 12:23,24,25,27.
5)drekgoden
  Zie Lev. 26:30.
6)tegen zichzelve maakt,
  Of, bij haar, in haar, voor haar.
7)uw bloed,
  Dit wordt door de bijgevoegde woorden verklaard; alzo onder Ezech. 22:13.
8)dagen doen naderen,
  Zie op Ezech. 22:3.
9)overgegeven [tot] een smaad,
  Of, gesteld, gemaakt, een smaad bij, of voor, onder, enz. [zie Deut. 28:37]' dat is, Ik zal het zekerlijk doen, gelijk Ik het bereids begonnen heb te doen.
10)onreine van naam
  Dat is, die een schandelijken naam hebt, zijnde overal befaamd en vermaard van de boosheid, die men in u bedrijft.
11)vol van onrust!
  Of, overvloedige, inwoeling, beroering; binnen welke zulk een gestadig gewoel is, om allerlei gruwelijke boosheid en vijandelijkheid uit te denken, waarmede gij overal te schande wordt. Dit wordt in het volgende verklaard.
12)geweest,
  Of, zijn, [en zo in het volgende]; dat is, zij zijn of hebben zich daartoe begeven, daarop toegelegd, daarvan hun werk gemaakt, in plaats dat zij zulks behoorden gestraft te hebben.
13)kracht,
  Hebreeuws, arm; dat is, naar zijn vermogen, elk om het zeerst; die het niet doet, dien ontbreekt het aan de macht, niet aan den wil. Zie Job 22:8.
14)hebben zij in u
  Dat is, men heeft enzovoorts.
15)licht geacht;
  Dit is klein geacht, veracht, versmaad.
16)verdrukking gehandeld;
  Hem verdrukkende door overlast en geweld, of met bedrog en list.
17)verdrukt.
  Of, beroofd.
18)Achterklappers
  Hebreeuws, mannen, of lieden des achterklaps; die met hun lopen en aandragen den naaste in lijden en verderf hebben gebracht; zie Lev. 19:16.
19)gegeten,
  Zie boven Ezech. 18:6; dat is, daar zijn in u zulken geweest en zijn er nog, die zulks doen.
20)schaamte des vaders
  Dat is, gruwelijke bloedschande begaan; zie Lev. 18:6.
21)afzondering,
  Zie Lev. 15:24.
22)verkracht.
  Of, onteerd, beslapen. Hebreeuws, vernederd; alzo in Ezech. 22:11.
23)woeker en overwinst
  Zie van woeker en overwinst Lev. 25:36.
24)verdrukking;
  Mits hem onrechtvaardig gewin afdringende, afpersende, of, zich met list en handelingen bevoordelende; want het Hebreeuwse woord wordt van beide gebruikt.
25)hand geslagen,
  Te weten de ene tegen, of in de andere; een teken van ontsteltenis en de onverdragelijkheid dezer boosheid, voornemen van straf en aanhitsing van den vijand; vergelijk boven Ezech. 21:14, met de aantekening aldaar.
26)bloed,
  Gelijk boven Ezech. 22:4.
27)die in het midden van u geweest zijn.
  Gierigheid en moorderij.
28)bestaan?
  Geenszins wil God zeggen, maar hart en moed zullen u alsdan voorzeker ontvallen, en uwe handen zullen slap worden.
29)handelen zal?
  Naar mijne gerechtigheid en uwe verdiensten.
30)verteren.
  Of, doen vergaan, dat is, Ik zal maken dat uwe inwoners die onreinheid zullen moeten laten, als zij uit hun land zullen verdreven en gevankelijk weggevoerd zijn. Vergelijk onder Ezech. 23:27.
31)ontheiligd zijn
  Als een onheilige, veile, verachte stad behandeld zijnde, vermits uwe verwoesting. Anders: gij zult u ten erve geven; of, ten erve genomen worden; dat is, vreemde heidenen zullen u bezitten en over u heersen.
32)die van het huis Israëls
  Hebreeuws, het huis van Israël is mij, enz.
33)schuim geworden;
  Zie Jes. 1:22; Jer. 6:28,29,30, met de aantekening.
34)koper, of tin, of ijzer, of lood,
  Inplaats dat zij fijn goud en zilver behoorden te zijn, dat is, oprecht, heilig en vroom.
35)vergaderen.
  Als in een smeltoven. Dit wordt in het volgende verklaard. Vergelijk boven Ezech. 11:7.
36)vergaderd wordt,
  Hebreeuws, [na] de vergadering van zilver, enz.
37)haar zult gesmolten worden.
  Van de stad Jeruzalem; alzo in Ezech. 22:22. Vergelijk Ezech. 22:19.
38)haar;
  Jeruzalem en het land Juda, gelijk volgt.
39)gereinigd is,
  Van goddelozen en goddeloosheid; gij zijt door mijn oordelen en straffen niet verbeterd.
40)[dat] zijn plasregen
  Of, dat niet beregend is; dat is, dat niet gezuiverd is door mijne straffen; gelijk de plasregen het land pleegt te zuiveren en de vuiligheid weg te spoelen. Anders: [dat] niet beregend zal worden; dat is, gij zult door mijne oordelen bedorven en verteerd worden, en niet verlicht of verkwikt.
41)gramschap.
  Dat is, mijner straffen.
42)De verbintenis
  Of, samenspanning, samenzwering; dat is, conspiratie. De valse profeten hebben zich samen verbonden tegen de vrome profeten en degenen, die hun zijn toegedaan, om die te verwoesten. Vergelijk Jer. 20:2, en Jer. 26:8,9, en Jer. 29:25,26; Klaagl. 4:13.
43)harer profeten
  Jeruzalem, enzovoorts.
44)zielen op,
  Dat is, mensen, [zie Gen. 12:5], mits zich bloot en kaal makende door hun verleidende profetieën voor welke zij duur geloond willen zijn; en de vrome lieden brengen zij om al het hunne, door valse beschuldigingen en kwade praktijken. Vergelijk Micha 3:11; Matth. 23:14.
45)vermenigvuldigen
  Berovende haar van de mannen, die zij met hun valse aanklachten om het leven doen brengen.
46)geweld aan,
  Onbeschroomd dezelve inbrekende, en naar hun lust trekkende; vergelijk Zef. 3:3,4.
47)verbergen zij hun ogen
  Dat is, zij onttrekken zich van de onderhouding mijner sabbaten, alsof zij mijne ordinantie daarvan niet eens wisten.
48)ontheiligd.
  Dat is, onteerd en niets geacht, alsof Ik geen God ware; zo handelen zij met mij, en zijn de oorzaak dat het anderen nadoen.
49)zielen te verderven;
  Dat is, mensen, gelijk Ezech. 22:25.
50)pleisteren hen met loze kalk;
  Zie boven Ezech. 13:10.
51)ijdelheid en hun leugen voorzeggende,
  Of, valsheid; valselijk voorgevende dat hun God dit en dat door gezichten heeft geopenbaard. Zie boven Ezech. 13:6.
52)pleegt enkel verdrukking,
  Hebreeuws, verdrukken, verdrukking of [met] verdrukking, en roven roverij; dat is, het ganse land is vol van bedriegerij en geweld.
53)onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige,
  Of, kwellen, plunderen, beroven.
54)zonder recht.
  Of, ten onrechte, tegen alle reden, zonder mate, of zonder dat hem recht gedaan wordt; te weten van de overheid. Hebreeuws, door, of in, met, niet recht oordeel, enz.
55)uit hen,
  Dat is, onder hen.
56)muur mocht toemuren,
  Zie boven Ezech. 13:5, met de aantekening.
57)hun hoofd gegeven,
  Zie boven Ezech. 9:10.