1) | honderd en twintig jaren oud; |
|
Hebreeuws, een zoon van honderd en twintig jaar.
|
2) | uitgaan en ingaan; |
|
Dat is, mijn ambt, gelijk tevoren, onder u bedienen. Zie Num. 27:16,17. Vergelijk boven, Deut. 28:6.
|
3) | dat gij hen erfelijk bezit. |
|
Te weten, de volken; dat is, hunne landen; gelijk boven, Deut. 9:1, en elders dikwijls.
|
4) | voor uw aangezicht |
|
Zie boven, Deut. 1:8.
|
5) | naar alle gebod, |
|
Gij zult hen ganselijk verbannen. Zie boven, Deut. 7:1,2.
|
6) | Hij zal u niet begeven, |
|
Deze belofte wordt allen gelovigen toegeëigend; Hebr. 13:5.
|
7) | priesteren, |
|
Vergelijk boven, Deut. 17:18.
|
8) | die de ark des verbonds |
|
Vergelijk onder, Deut. 31:25, en zie Num. 4:15.
|
9) | op den gezetten tijd |
|
Zie boven, Deut. 15:1, enz.
|
10) | loofhutten. |
|
Zie boven, Deut. 16:13, enz., en Lev. 23:34, enz.
|
11) | gij deze wet |
|
Te weten, priester, met de bijstaande priesters en Levieten, enz. Zie een exempel, Neh. 8:1,5,7,8.
|
12) | Vergadert het volk, |
|
Of, vergaderende, enz. De zin is: Dat dit telkens ten einde van zeven jaren geschieden moest.
|
13) | poorten zijn; |
|
Dat is, steden, woonplaatsen.
|
14) | geweten hebben, |
|
Of, ervaren, ondervonden hebben; dat is, niet gezien al mijn wonderen, gelijk gij die gezien hebt.
|
15) | uw dagen zijn genaderd, |
|
Dat is, uw sterfdag is gekomen.
|
16) | wolkkolom; en de |
|
Uit welke God met Mozes placht te spreken. Zie Exod. 33:9; Ps. 99:7.
|
17) | slapen met uw vaderen; |
|
Of, nederliggen; te weten, om te slapen; dat is, gij zult sterven. Alzo wordt de dood een slaap genoemd, omdat de lichamen rusten tot den tijd der opwekking; Ps. 13:4, en Ps. 76:6; Dan. 12:2; Joh. 11:11; 1 Thess. 4:13,14,15; 2 Petr. 3:4.
|
18) | nahoereren de goden |
|
Zie Exod. 34:15, en Lev. 20:5.
|
19) | der vreemden van dat land, |
|
Hebreeuws, des vreemden van dat land; dat is, der Kanaänieten, die van God en zijn volk vervreemd waren, dienende vreemde goden.
|
20) | hetzelve; |
|
Versta, het land, of de vreemde Kanaänietische inwoners van hetzelve.
|
21) | hetzelve gemaakt heb. |
|
Te weten, volk; en zo in het volgende doorgaans, hoewel het getal van enen en velen onder elkander vermengd is.
|
22) | Mijn aangezicht van hen verbergen, |
|
Dat is, mijn zegen en hulp, waardoor Ik mijn genadige tegenwoordigheid placht te bewijzen, hunlieden onttrekken; en alzo in Deut. 31:18.
|
23) | ter spijze zijn, |
|
Hebreeuws, om te eten; dat is, van de vijanden als wilde dieren verscheurd en verslonden te worden. Vergelijk boven, Deut. 7:16; Ezech. 34:5,8,10, en Ezech. 35:12.
|
24) | kwaden en benauwdheden |
|
Dat is, ongelukken, ellenden; en zo in het volgende.
|
25) | het treffen; |
|
Te weten, volk; gelijk boven en in het volgende.
|
26) | getroffen, |
|
Hebreeuws, gevonden; en zo in Deut. 31:21.
|
27) | in het midden van mij niet is? |
|
Gelijk boven, Deut. 1:42.
|
28) | ganselijk verbergen, |
|
Hebreeuws, verbergende verbergen.
|
29) | dit lied, |
|
Dat in Deut. 32: beschreven is, zijnde van God gesteld in den vorm van een lied, opdat het volk hetzelve te bekwamer mocht leren en onthouden.
|
30) | legt het in hun mond; |
|
Dat is, maakt dat zij het wel verstaan, van buiten leren en zingen kunnen, en alzo dagelijks in den mond hebben. Vergelijk Exod. 4:15; 2 Sam. 14:3, enz.
|
31) | ten getuige zij |
|
Tot een gedachtenis van al mijn getrouwe waarschuwingen, en tot hun overtuiging van de rechtvaardigheid mijner straf, wanneer zij wederspannig zullen zijn.
|
32) | hetzelve zullen treffen, |
|
Te weten, volk, gelijk boven en onder.
|
33) | gedichtsel |
|
Het gedichtsel zijns harten. Zie Gen. 6:5.
|
34) | gezworen heb. |
|
Hun te zullen geven.
|
35) | Hij gebood Jozua, |
|
De HEERE.
|
36) | wet te schrijven in een boek, |
|
Dit wordt verstaan niet alleen van de tafelen der tien geboden en dit lied, maar van de ganse verklaring der wet, daar zij in deze boeken van Mozes begrepen is.
|
37) | aan de zijde van de ark des verbonds |
|
In het heilige der heiligen, om de waardigheid en goddelijkheid van dit boek te betuigen. De twee tafelen des verbonds lagen in de ark; en dit boek [om de ark niet te openen] buiten aan de zijde der ark. Dit boek werd gevonden ten tijde van de koning Josia, 2 Kon. 22:8.
|
38) | u. |
|
Niet alleen de Levieten, maar mede het ganse volk.
|
39) | harden nek. |
|
Vergelijk Jes. 48:4.
|
40) | zijt gij wederspannig geweest |
|
Zie boven, Deut. 9:7,23,24.
|
41) | zekerlijk zult verderven, |
|
Hebreeuws, verdervende zult verderven.
|
42) | dit kwaad |
|
Versta, het kwaad der straf, of allerlei plagen, die boven verhaald zijn.
|
43) | kwaad is in de ogen des HEEREN, |
|
Versta, het kwaad der zonde.
|