1)zet uw aangezicht
  Zie boven Ezech. 6:2.
2)kinderen Ammons,
  Zie Jer. 49:1, enz., en boven Ezech. 21:28, enz. Ammonieten, Moabieten, Edomieten en Filistijnen waren alle vijanden van Gods volk; Ammon en Moab, in het oosten over de Jordaan, Edom in het zuiden, de Filistijnen in het westen langs de Middellandse zee.
3)Heah!
  Dat is, uwen lust daarin geschept en daarover gejuicht hebt. Zie Job 39:28; Ps. 35:21, met de aantekening; alzo onder Ezech. 26:2.
4)ontheiligd werd,
  Gelijk boven Ezech. 24:21.
5)die van het oosten
  Hebreeuws, de kinderen van het oosten. Hierdoor verstaan sommigen de Chaldeën of Babyloniërs; maar omdat de Heilige Schrift doorgaans zegt dat de Chaldeën van het noorden zouden komen, zo verstaan het anderen van de oosterse natiën, die oostwaarts aan Ammon grensden, als de Arabieren, die zich in tenten onthielden, Kedarenen, enz., hebbende menigte van kemelen en vee, genegen om goede weiden te zoeken, en in de Schriftuur onder die van het oosten gemeenlijk begrepen. Deze [zovelen als er van Nebukadnezar waren overgelaten of overzien] zouden het land der Ammonieten, van de Chaldeën verstoord en de inwoners weggevoerd zijnde, tot gerief voor hun vee hebben ingenomen en bezeten. Zie Gen. 29:1; Richt. 6:3, en Richt. 8:11; Job 1:3; Jes. 60:6,7; Jer. 49:28,29,31,32, met de aantekening.
6)burchten in u zetten,
  Of, sloten, paleizen, statelijke gebouwen, prachtige huizen.
7)Rabba
  De koninklijke hoofdstad der Ammonieten. Zie 2 Sam. 11:1.
8)kemelstal maken,
  Voor de kemelen van die van het Oosten.
9)de kinderen Ammons
  Dat is, hun land.
10)schaapskooi;
  Voor de schapen van die van het Oosten.
11)geklapt,
  Van grote vreugde en vermaak over de ellenden der Joden, alsof zij zeiden: Heah, zo zo, dat is toch te goed, dat gaat wel; vergelijk Ezech. 25:3, en boven Ezech. 6:11.
12)van harte verblijd zijt geweest
  Of, met lust. Zie Ps. 27:12. Alzo Ezech. 25:15. Of aldus: En verblijd zijt geweest in al uw gretige plundering. Hebreeuws, in, of met de ziel. Vergelijk onder Ezech. 36:5.
13)plundering,
  Of, spijt; idem, versmading; gelijk boven Ezech. 16:57, en onder Ezech. 25:15.
14)uitstrekken,
  Zie boven Ezech. 14:9. Alzo onder Ezech. 25:3,16.
15)uit de volken uitroeien,
  Dat gij voor geen volk noch land meer zult gerekend worden.
16)Moab
  Zie Jer. 48:1, enz.
17)Seir zeggen:
  Dat is, het land Edom, en voorts de Edomieten, Ezau's nakomelingen, op welken dit land vervallen was van Se‹rs nakomelingen. Zie Gen. 36:20; alzo onder Ezech. 35:2, enz., en wijders van Edom, Jer. 49:7; Obad.:1, enz.
18)gelijk al de heidenen;
  Dat is, zij hebben zich ingebeeld dat zij een bijzonder eigendom en volk Gods waren, en een voortocht bij hem hadden boven andere natiën, maar het blijkt nu wel anders, omdat zij niet meer van de Babyloniërs verschoond worden dan anderen; spottende alzo met Gods verbond en zijne kerk, ja met den God van Israël zelf.
19)zijde van Moab openen,
  Dat is, Ik zal die van het Oosten [gelijk volgt Ezech. 25:10] in de beste en sterkste plaatsen en omstreken van het land een open intocht bereiden.
20)grenzen af zijn,
  Hebreeuws, uiterste, of einde.
21)Beth-jesimoth,
  Dit waren van de voornaamste steden der Moabieten, tussen de beek Arnon en de Jordaan gelegen.
22)en tot Kiriathaim toe;
  Of, en Kiriatha‹m.
23)oosten,
  Zie Ezech. 25:4. God wil zeggen, gelijk Hij Ammons land aan die van het Oosten heeft overgegeven, alzo zal Hij ook der Moabieten land voor hen openen.
24)met [het land] der kinderen Ammons,
  Of, boven, benevens.
25)bezitting zal overgeven;
  Voor die van het Oosten, gelijk Ezech. 25:4.
26)Edom
  Boven genaamd Se‹r, Ezech. 25:8.
27)enkel wraakgierigheid
  Hebreeuws, gedaan, of gehandeld heeft in, of met wreken van wraak, of met wraak te wreken. Vergelijk Ezech. 25:15.
28)zij zich zeer schuldig gemaakt hebben,
  De Edomieten.
29)hen gewroken hebben:
  Aan de Joden, uit den ouden haat, dien zij van hunnen voorvader Ezau geërfd hebben. Zie Gen. 27:41; 2 Kron. 28:17; Ps. 137:7; Amos 1:11; Obad.:11, enz.
30)uitstrekken tegen Edom,
  Gelijk boven Ezech. 25:7.
31)hetzelve uitroeien;
  Het land van Edom, of Idumea.
32)Theman aan;
  Zie Jer. 49:7.
33)doen aan Edom,
  Hebreeuws, geven, leggen, stellen, tegen, of aan, onder, op, enz., gelijk Ezech. 25:17.
34)door de hand van Mijn volk Israël;
  Dat is, [gelijk sommigen dit verklaren] door dezelfde hand, met welke Ik mijn volk van Juda geslagen heb [namelijk het heir der Babyloniërs] zal Ik mijne wraak ook aan u uitvoeren. Zie Jer. 49:19, met de aantekening. Doch anderen nemen het geestelijk, door de hand; dat is, door het middel, den dienst, of de macht mijner kerk in hun Hoofd Jezus Christus, die de vijanden van zijn volk zal dempen. Vergelijk Jes. 11:14; Jer. 49:2; Obad.:19, met de aantekening. Van enige lichamelijke wraken, die de Joden of Israëlieten aan Edom in volgende tijden zouden hebben gedaan, leest men niets dan hetgeen in het tweede boek der Machabeën , hoofdstuk 10:15,16, en vervolgens verhaald wordt.
35)tegen Edom
  Of, in, met, Edom.
36)Filistijnen
  Zie 2 Kron. 28:18; Joël. 3:4; Amos 1:6,7,8.
37)van harte wraak
  Of, met lust; gelijk Ezech. 25:6.
38)geoefend hebben
  Hebreeuws, gewroken.
39)plundering,
  Of, spijt, versmading; gelijk Ezech. 25:6.
40)eeuwige vijandschap;
  Hebreeuws, vijandschap der eeuwigheid, of oudheid.
41)strek Mijn hand uit
  Gelijk boven Ezech. 25:7.
42)Cherethieten uitroeien,
  Dit schijnt de naam geweest te zijn van een streek in het land der Filistijnen, doch daardoor worden de Filistijnen in het algemeen verstaan, gelijk 1 Sam. 30:14,16; zie aldaar, idem Zef. 2:5. Doch in het Hebreeuws passen de woorden Cherethim en uitroeien aardiglijk op elkander, alsof men zeide: Ik zal die uitroeiers uitroeien.
43)zeehaven verdoen.
  Zie Jer. 47:7; Zef. 2:5,6.
44)grimmige straffingen
  Hebreeuws, straffingen der grimmigheid.
45)gedaan zal hebben.
  Hebreeuws, gegeven, enz., gelijk Ezech. 25:14.