|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
|
1) | Werp uw brood uit1) op het water,2) want gij zult het vinden3) na vele dagen.4) |
2) | Geef een deel aan5) zeven,6) ja, ook aan acht;6) want gij weet niet,7) wat kwaad op de aarde wezen zal. |
3) | Als de wolken8) vol geworden zijn, zo storten zij9) plasregen uit op de aarde; en als de boom naar het zuiden,10) of als hij naar het noorden valt, in de plaats, waar de boom valt, daar zal hij wezen. |
4) | Wie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien.11) |
5) | Gelijk gij niet weet,12) welke de weg des winds zij, of hoedanig de beenderen zijn in den buik13) van een zwangere14) vrouw, alzo weet gij het werk15) Gods niet, Die het alles maakt.16) |
6) | Zaai uw zaad in den morgenstond,17) en trek uw hand des avonds niet af;18) want gij weet niet, wat recht wezen zal,19) of dit of dat, of dat die beide te zamen goed zijn zullen.20) |
7) | Verder,21) het licht22) is zoet,23) en het is den ogen goed de zon24) te aanschouwen; |
8) | Maar indien de mens veel jaren leeft, en verblijdt zich in die allen, zo laat hem ook gedenken aan de dagen25) der duisternis, want die zullen veel zijn; en al wat gekomen is,26) is ijdelheid.27) |
9) | Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken28) in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen29) uws harten, en in de aanschouwingen uwer ogen;30) maar weet, dat God, om al deze dingen, u zal doen komen31) voor het gericht. |
10) | Zo doe dan de toornigheid32) wijken van uw hart, en doe het kwade33) weg van uw vlees,34) want de jeugd, en de jonkheid35) is ijdelheid.36) |