1)gerechtigheid
  Gelijk Ps. 31:2.
2)rotssteen
  Hebr. rotssteen der woning.
3)bevel
  Te weten, uwe engelen, gelijk Ps. 91:11; of, Gij hebt verordineerd, ordinantie gesteld, dat ik zal behouden worden.
4)om mij
  Of, van.
5)hand des goddelozen,
  Dat is, geweld.
6)hand desgenen,
  Hebr. palm.
7)verkeerdelijk
  Of, met onrecht omgaat.
8)opgeblazenen.
  Of, van den wreden, zuren, die alles verderft, wrevelingen, geweldenaar. Het Hebreeuwse woord komt van zuurdesem, waarbij de apostel den boze ook vergelijkt, 1 Cor. 5:8. Of, [gelijk sommigen menen] door verwisseling van een letter, van wrevel of geweld.
9)uithelper;
  Of, uittrekker. Anders, uit mijner moeders ingewand hebt Gij mij getogen. Verg. Ps. 22:10,11.
10)mijn lof
  Dat is, ik ben [of zal zijn] steeds bezig met U te loven en te prijzen, waartoe Gij mij van den beginne mijns levens oorzaak hebt gegeven.
11)velen
  Of, den groten.
12)wonder
  Of, monster, waarvan velen [of de grote] bij Sauls tijd vervaard en verschrikt waren geweest, menende dat God mij zonderling moest haten, omdat ik zoveel te lijden had; zie Ps. 31:12, en verg. onder Ps. 71:11. Sommigen verstaan dat David hier vervolgt hetgeen hij in Ps. 71:6 gezegd had, duidende dit op de wonderlijke verlossingen en beschermingen, die God aan David boven aller mensen vermoeden doorgaans gedaan had, zijnde een wonderteken, waardoor Gods volk zou leren God te geloven en vastelijk aan te hangen, en niet te twijfelen aan een goede uitkomst van Davids lijden. Verg. Jes. 20:3; Ezech. 12:6,11, met de aantekeningen.
13)vervuld
  Gelijk Gij tevoren gedaan hebt, alzo geef mij nu wederom nieuwe oorzaak om U te prijzen.
14)ouderdoms;
  Hieruit, alsook uit Ps. 71:18, wordt afgenomen dat David dezen psalm gemaakt heeft over Absaloms samenzwering en vervolging.
15)ziel
  Dat is, die op mij loeren om mij het leven te benemen. Ps. 56:7.
16)loeren
  Of, wachthouden, passen, of mijne ziel bespieden.
17)jaagt
  Verg. 2 Sam. 17:1,2.
18)verlosser.
  Niemand, die hem nu kan verlossen uit onze hand.
19)haast
  Want Absaloms vervolging overkwam hem zeer haastiglijk en onvoorziens. Zie 2 Sam. 15:14.
20)verteerd
  Of, bezwijken.
21)kwaad
  Dat is, mijnen ondergang, uitroeiing, gelijk onder Ps. 71:24.
22)nog
  Hebr. ik zal tot al uwen lof toedoen; dat is, U meer prijzen, dan ik gedaan heb. Verg. de manier van spreken met 2 Kron. 10:11.
23)getallen
  Dat is, de werken uwer gerechtigheid en van uw heil zijn zoveel in getal dat er geen tellen aan is.
24)henengaan
  Alsof hij zeiden: Ik zal vrijmoedig en onbeschroomd daarhenen treden, gesterkt zijnde door Gods almogende kracht. Of, [gelijk anderen] ik zal mij begeven in het verhaal van uw machtige daden; ik zal in die stof treden, hoewel ik het niet kan doen naar hare waardigheid.
25)vermelden,
  Of, melding doen, ophalen, gedachtenis maken, houden; U alleen de eer gevende, dat Gij mij zo dikwijls en wonderlijk door uwe gerechtigheid [gelijk boven Ps. 71:2, en onder Ps. 71:19], verlost en behouden hebt.
26)terwijl
  Of, tot den ouderdom en de grijsheid toe. Zie van dergelijk gebruik van het Hebreeuwse woord Job 1:18.
27)[dezen]
  Dat is, den mensen, die nu tezamen leven. Zie Ps. 12:8.
28)arm
  Dat is, uwe macht, gelijk het de profeet zelf terstond verklaart.
29)nakomelingen
  Hebr. [die] komen zal.
30)macht.
  Die Gij toont in mij te verlossen en mijne vijanden te verdelgen.
31)Ook is
  Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: En uwe gerechtigheid; te weten, verkondigen, [die] tot de hoogte toe [reikt], dat is, tot de hemelen. Zie Ps. 36:6,7, of tot op het hoogste; te weten, verkondigende roem.
32)Gij die
  Of, omdat Gij, of want Gij, enz. Anders, het zijn grote dingen, die Gij gedaan hebt.
33)vele
  Of, grote.
34)kwaden
  Dat is, ellenden hebt doen ondervinden. Zie Job 7:7.
35)mij weder levendmaken,
  Anders, ons.
36)weder
  Hebr. zult wederkeren, zult mij levend maken; idem Gij zult wederkeren, Gij zult mij ophalen. Hij wil zeggen: Gij pleegt zo te doen, Gij zult het nu ook doen. Verg. Ps. 85:7.
37)mij weder ophalen
  Anders, ons.
38)afgronden
  Dat is, uit diepe noden.
39)rondom
  Hebr. Gij zult rondom gaan, of omsingelen, Gij zult mij vertroosten; dat is, Gij zult mij van alle kanten troost laten wedervaren. Verg. Ps. 45:5.
40)Heilige
  Gelijk Ps. 78:41, en Ps. 89:19, enz. Dat is, Gij, die de heiligheid zelve zijnde, uw volk heiligt en van uw volk geheiligd wordt, dat is, voor heilig erkend, geroemd, heiliglijk geëerd en van alle afgoden afgezonderd wordt. Zie Lev. 20:8,26; Jes. 8:13; Matth. 6:9, enz.
41)want zij
  David triomfeert door geloof, als ziende voor ogen zijner vervolgers ondergang. Anders, wanneer zij beschaamd, wanneer zij schaamrood geworden zijn.
42)kwaad
  Gelijk boven, Ps. 71:13.