1)opperzangmeester.
  Zie Ps. 4:1.
2)de uitspraak
  Dat is, hetgeen hij tot U in zijn gebed uitgesproken en van U begeerd heeft.
3)Sela.
  Zie Ps. 3:3.
4)leven
  Als hij vanwege zijn vijanden in doodsgevaar was. Versta, net Gods genadigen zegen; daarbij verg. Ps. 30:6; Ps. 133:3.
5)Gij
  Anders, Gij hebt hem gegeven lengte van dagen, enz.
6)lengte
  Dat is, een lang leven, verg. Deut. 30:20. Dit ziet wel eensdeels naar het lichaam op David, die in goeden ouderdom is gestorven, maar strekt zich ook voorts op den Messias, Davids zaad naar het vlees, [zie Jes. 53:1], en wijders op David en alle leden van Christus, ten aanzien dat zij door het geloof in Hem het eeuwige leven hebben.
7)zegeningen
  Verg. Gen. 12:2. Jes. 19:24. Ezech. 34:26.
8)aangezicht
  Zie Num. 6:25,26. Ps. 16:11.
9)wankelen.
  Gelijk boven, Ps. 15:5.
10)al uwe
  Anders, zal [wraak] vinden voor alle, enz.; of, zal genoegzaam zijn voor al uwe vijanden; te weten om die te dempen.
11)vinden;
  Dat is, aantreffen, grijpen en straffen.
12)aangezichts;
  Dat is, van uwen toorn, dat is, wanneer Gij hen in toorn zult aanzien, oordelen en straffen. Verg. Ps. 34:17. Gen. 32:20. Lev. 17:10; Lev. 20:6. Jer. 3:12; Jer. 4:26. Klaagl. 4:16. Merk dat het aangezicht Gods hier genomen wordt voor zijnen toorn en boven, Ps. 10:7, voor zijne gunst. Verg. Ps. 25:18,19.
13)vrucht
  De vrucht huns lichaams [gelijk de Schrift spreekt]; dat is, hunne kinderen; anders wordt ook door de vrucht van iemands hand verstaan hetgeen hij door zijn arbeid verkrijgt of overwint; Spreuk. 31:16,31.
14)zaad
  Dat is, kinderen of nakomelingen.
15)U
  Wat God rekemt Hemzelven aangedaan te worden wat men zijn volk aandoet. Zie Gen. 20:6.
16)wit,
  Hebr. schouder, of dijk; dat is, een opgehoogde of uitstekende plaats, waarop Gij, als op een doelwit, zult mikken, om hen recht in het aangezicht te treffen.
17)pezen
  Hebr. koorden; dat is, de pees van den boog. Versta, de pijlen op uwen boog toerichten.