1)gouden
  Gelijk in de voorgaanden psalm.
2)al-tascheth;
  Dit houden sommigen voor een begin van zeker lied, onder de Joden te dien tijde bekend, waarnaar deze psalm moest gezongen worden. Anderen menen dat het een kort begrip is van den inhoud van dezen psalm, waarin David in het brede zou verklaren dat hij in zijne benauwdheid gewoon was angstig tot God met deze weinige woorden te bidden; te weten, verderf, of verniel niet.
3)betrouwt
  Of, neemt toevlucht tot U; en zo in het volgende.
4)uwer
  Zie Ruth 2:12, en onder Ps. 61:5, en Ps. 63:8.
5)verdervingen
  Of, jammeren, ellenden, ongelukken, rampspoedigheden, rampzaligheden.
6)voleinden
  Te weten, zijn werk, dat Hij met mij begonnen heeft. Verg. Ps. 138:8; Filipp. 1:6.
7)zenden
  Zijne hand, hulp, of heilige engelen. Zie Ps. 144:7; Dan. 3:28, of zijne goedertierenheid en waarheid; gelijk volgt.
8)te schande
  Of, tot smaadheid brengende.
9)zoekt
  Zie Ps. 56:2.
10)Sela.
  Zie Ps. 3:3.
11)waarheid
  Of, trouw; dat is, Hij zal zijn genadige beloften door dadelijke hulp getrouwelijk volbrengen. Verg. Ps. 40:12, en Ps. 42:9.
12)ziel
  Dat is, ik, mijn persoon.
13)stokebranden,
  Hebr. vlammigen, of vlammenden, waardoor hij de vleiers en aandragers verstaat, die hem telkens verrieden en bij Saul aanbrachten, en dien tegen hem ophitsten. Zie 1 Sam. 23:19,20, en 1 Sam. 24:10, en 1 Sam. 26:1.
14)spiesen
  Dat is, gelijk spiesen, enz. Hebr. spies.
15)scherp
  Verg. Ps. 55:22, en Ps. 59:8.
16)Verhef
  Verg. Ps. 57:4, omdat God zich stilhield, maakten Davids vijanden zich wijs dat God op hem niet achtte en hun goddeloos doen voor goed kende, waarmede zij God onteerden. Hierom bidt hij dat God van den hemel op de aarde het tegendeel openlijk tone, tot eer zijner gerechtigheid en waarheid. Verg. Ps. 58:11,12.
17)mijne ziel
  Ik was schier in hun net gevangen, ik was aan het vallen, wil hij zeggen.
18)bereid,
  Of, gesterkt, zie Ps. 108:2, enz. en de aantekening aldaar.
19)eer,
  Gelijk Ps. 16:9, zie aldaar.
20)Verhef U
  Gelijk boven Ps. 57:6.