1)aan te bidden
  Hebreeuws eigenlijk, zich te buigen, of neder te bukken. Zie Gen. 24:26.
2)berouw hebben
  Zie Gen. 6:6, alzo Jer. 26:13,19.
3)kwaad,
  Der straf. Zie Gen. 19:19.
4)vroeg op zijnde
  Zie boven Jer. 7:13.
5)Silo,
  Zie boven Jer. 7:12,14.
6)profeten,
  Versta, de valse profeten, of valse leraars; en alzo in het volgende. Zie boven Jer. 2:8.
7)spreken
  Hebreeuws, sprekende.
8)den dood sterven!
  Hebreeuws, stervende sterven.
9)woorden hoorden,
  Of, dingen, zaken.
10)nieuwe poort
  Zijnde [naar sommiger gevoelen] de grootste van alle, vernieuwd en vermaakt door den koning Jotham, anders genaamd de hoge poort; idem de poort Sur, en fondamentpoort, in het oosten des tempels; zie 2 Kron. 27:3, en 2 Kon. 11:6, en 2 Kon. 15:35, en vergelijk boven Jer. 20:2.
11)HEEREN.
  Dat is, die voor aan des Heeren huis was.
12)oordeel des doods,
  Of, recht; dat is, hij is schuldig ter dood verwezen, of met den dood gestraft te worden; alzo onder Jer. 26:16; zie Deut. 19:6, en Deut. 21:22; Luk. 24:20.
13)handen;
  Dat is, macht of geweld.
14)goed,
  Dat is, zoals gij oordeelt goed en recht te zijn.
15)weet voorzeker,
  Hebreeuws, wetende weet.
16)brengen op u,
  Hebreeuws eigenlijk, geven, stellen. Zie Richt. 9:24; Ezech. 7:3,4,8.
17)oudsten des lands,
  Dat is, voortreffelijkste, ambtdragende, personen van staat. Zie Num. 11:16, en vergelijk Gen. 50:7.
18)Morastiet,
  Dat is, geboren te Morescheth; dat enigen houden voor Marescha, uit Mich. 1:14,15, omdat de oorspronkelijke betekenis der woorden enerlei schijnt te zijn; zie de aantekening aldaar, en wijders Joz. 15:44. Doch anderen houden Moreschet voor een dorp, niet ver van de stad Merescha, gelegen aan de westelijke grenzen van Juda; of voor een andere stad, gelegen bij Gath, den Filistijnen toebehorende, en misschien van de Benjaminieten ingenomen, 1 Kron. 18:13; zie wijders Micha 1:14, en van een anderen profeet Micha; 1 Kon. 22, en 2 Kron. 18.
19)heirscharen:
  Zie 1 Kon. 18:15.
20)berg dezes huizes
  Moria, waar de tempel stond.
21)hoogten des wouds.
  Dat is, tot een gans wilde, woeste, woudachtige hoogte.
22)ooit gedood?
  Of, enkel gedood. Hebreeuws, dodende gedood.
23)hij niet den HEERE,
  Namelijk Hizkia.
24)berouwde over het kwaad,
  Gelijk boven Jer. 18:8, en elders dikwijls.
25)groot kwaad tegen onze zielen.
  Dat is, doen een grote zonde, waarmede wij onszelven het verderf op den hals halen. Vergelijk Num. 16:38, enz.
26)was ook een man,
  Of, daar was, of, is ook een man geweest; zodat dit een verhaal is van den profeet Jeremia, dienende tot aanmerking van Gods genadige regering, in het beschermen van Jeremia door Ahikam, zonder welke hij lichtelijk van Jojakim geloond zou zijn geweest gelijk deze Uria.
27)Uria,
  Hebreeuws, Urijahu-Schemajahu. Van dezen wordt nergens elders vermeld.
28)Kirjath-jearim;
  Zie #Richt. 18:12.
29)naar al de woorden van Jeremia.
  Dat is, op gelijke wijze, even alzo, gelijk Jeremia.
30)Achbor,
  Vergelijk 2 Kon. 22:12,14, en onder Jer. 36:12.
31)sloeg hem met het zwaard,
  Dat is, deed hem slaan; dat is, ombrengen, en zijn lichaam werpen, enz.
32)graven van de kinderen des volks.
  Dat is, in een van de graven van het gemene volk; [zie Richt. 12:7]; zonder hem [gelijk een profeet des HEEREN wel waardig was] enige gewone uiterlijke eer te bewijzen.
33)hand van Ahikam,
  Dat is, hij beschermde Jeremia met zijn macht, aanzien, beleid en gezag, die hij had. Zie van dezen Ahikam 2 Kon. 22:12,14, en 2 Kon. 25:22; idem onder Jer. 39:14.