1)vijf dagen
  Namelijk nadat Paulus van Jeruzalem te Cesarea was gebracht; want alsdan zijn deze zijne beschuldigers daar ook gekomen, daartoe van Lysias vermaand zijnde. Zie Hand. 24:8, en Hand. 23:30,33.
2)voorspraak,
  Grieks Rhetor; dat is, taalman, advokaat, een die geoefend is in de kunst van welsprekendheid; namelijk die het woord zou voeren, hetzij in het Grieks of in het Latijn.
3)loffelijke diensten
  Of, en vele loffelijke zaken, of daden, die dit volk geschieden. Waarin hij ten dele de waarheid zegt, maar ten dele zich tegen de waarheid zoekt te pluimstrijken. Want Felix had wel enen, genaamd Eleazarus, en een vermaarden bedrieger en straatschender in het Joodse land, met zijnen hoop uitgeroeid, doch daarentegen had hij hunnen hogepriester Jonathan, die zich tegen zijn onbehoorlijke handelingen stelde, omgebracht en het volk zeer uitgemergeld, en in vele dingen wredelijk gehandeld. Zie Josefus Antiq. lib. 20, cap. 5,6,7.
4)nemen wij ganselijk
  Dat is, erkennen.
5)bescheidenheid,
  Of, billijkheid.
6)de sekte
  Of, der ketterij.
7)der Nazarenen.
  Zo noemt hij verachtelijk de discipelen van Christus, of de Christenen, omdat hij hield dat Christus van Nazareth in Galilea geboren was, hoedanigen voor slechte lieden gehouden werden; Joh. 1:47, en Joh. 7:41,52. Welke naam ook daarna aan een zekere sekte onder de Christenen gegeven is geweest van de Christenen zelf, die de wet der ceremoniën met het Evangelie wilden mengen, van welke Cerinthus ook een hoofd was; zie Hand. 15:1.
8)den tempel te
  Namelijk met het inbrengen van heidenen of onbesnedenen; hoewel het tegen de waarheid gezegd wordt; zie Hand. 21:28. Dit verzwijgt hij hier nochtans, omdat Felix zelf een heiden en onbesneden was.
9)groot geweld uit
  Grieks veel.
10)van dewelken
  Namelijk Paulus hier tegenwoordig. Dit zegt hij zeer onbeschaamd, gelijk uit de volgende verantwoording van Paulus blijkt.
11)de Joden
  Namelijk die daar uit den Raad tegenwoordig waren om hem te beschuldigen. Deze stonden toe hetgeen van hunnen advocaat gezegd was.
12)stemden het toe,
  Of, voegden daar ook bij.
13)vele jaren
  Dit zegt Paulus, omdat Felix tevoren vele jaren een deel van het Joodse land, namelijk Trachonitis, Gaulonitis en Batanea had geregeerd. Zie Josefus de bello Jud. lib. 2, cap. 11,12.
14)mijzelven met
  Of, mijne zaken, die mij aangaan.
15)kunt weten,
  Namelijk zo gij daarvan onderzoek wilt doen.
16)twaalf dagen
  Namelijk geleden, van welke hij maar zeven te Jeruzalem en de andere vijf nu te Cesarea was geweest, zodat hij in dien tijd niet had kunnen doen, wat daartoe diende, of wat verduisterd kon zijn, waar zij hem over beschuldigden.
17)tot iemand
  Of, tegen iemand twistende.
18)bewijzen waarvan
  Grieks daarstellen, of staande houden.
19)dien weg,
  Dat is, leer, of wijze van godsdienst. Hij bekent dan hiermede openlijk dat hij een Christen is; maar ontkent dat hij daarom een anderen God dient dan den God hunner vaderen, of een ander geloof heeft dan hetgeen in de wet en de profeten is voorgesteld; dat hij ook derhalve geen nieuwe sekte opricht, gelijk zij hem beschuldigden.
20)sekte noemen,
  Of, ketterij.
21)een opstanding
  Namelijk in welke een ieder zal geoordeeld worden naar zijn doen, Hand. 24:25.
22)der onrechtvaardigen.
  Dat is, der goddelozen en ongelovigen. Zie Dan. 12:2; Joh. 5:29; Rom. 15:25.
23)hierin oefen
  Of, hier tussen.
24)na vele jaren
  Namelijk afwezende van Jeruzalem in andere landen.
25)mijn volk, en
  Namelijk de arme Joden tot het Christelijke geloof bekeerd zijnde.
26)offeranden.
  Waarvan zie Hand. 21:26, en dit heeft Paulus gedaan om de zwakke Christenen uit de Joden hierin tegemoet te komen, gelijk hij ook Timotheus om dezelfde reden heeft besneden; Hand. 16:3. Zie hiervan ook de aantekeningen Hand. 18:18, hoewel beide door Christus' dood was opgehouden. Deze ontmoeting heeft zo lang kunnen duren, totdat de tempel en de stad van Jeruzalem uitgeroeid was, en de andere Joden in hunne hardnekkigheid van God verworpen zijn; Rom. 11.
27)woord, hetwelk
  Grieks stem; dat is, ten ware dat zij voor onrecht hielden dit woord, enz.
28)riep, staande
  Waaruit wel enige onrust onder hen in den Raad is ontstaan, maar zonder reden, dewijl zij zelf deze hoop hebben, Hand. 24:15.
29)zeggende: Als
  Of, als nader wetenschap hebbende van dien weg, en zeide.
30)van dezen weg
  Dat is, van dezen godsdienst. Zie Hand. 24:14. En hier geeft Felix twee redenen van zijn uitstel; eerst, om tussen beide nader onderzoek te kunnen doen van den godsdienst der Christenen, daar zij hem over beschuldigden; ten anderen om van Lysias nader te horen welk oproer Paulus te Jeruzalem had aangericht.
31)verlichting hebben,
  Dat is, meerder vrijheid in zijne gevangenis.
32)de zijnen zou
  Grieks zijne eigene; namelijk vrienden of geloofsgenoten, gelijk te Cesarea al overlang ene gemeente was, gelijk blijkt Hand. 10:48, en Hand. 21:8.
33)Drusilla, zijn
  Deze ws ene dochter van dien Herodes, die Jakobus had doen doden, Hand. 12:1, en de zuster van Agrippa, waarvan in Hand. 25,26 gesproken wordt. Een zeer moedige en onkuise vrouw, die haren man Aziz, den koning der Emezenen, verlaten heeft, om de vrouw te zijn van deze Felix, die haar om hare schoonheid daartoe verzocht had. Zie Josefus Antiq. lib. 20, cap. 5.
34)zeer bevreesd
  Namelijk dewijl zijne conscientie hem van vele boze daden hiertegen begaan, overtuigde. Zie Rom. 2:15; 1 Cor. 14:24.
35)geld gegeven
  Namelijk alzo hij een geldgierig man was, en wist dat Paulus zeer aangenaam was bij de Christenen, die geen geld zouden sparen om hem los te krijgen.
36)twee jaren vervuld
  Namelijk van zijne regering over geheel Judea of van de gevangenneming van Paulus.
37)Porcius Festus
  Namelijk die van den keizer Nero tot een stadhouder van Judea gezonden was in Felix' plaats, om de wrede handelingen van Felix in die provincie, en ook om het ombrengen van vele Joden binnen Cesarea; waarover de Joden door zekere gezanten hem beklaagd hadden bij den keizer, die hem van de regering heeft afgesteld en hem met den dood zou gestraft hebben, ten ware dat zijn broeder Pallas dat bij den keizer had afgebeden. Zie Josefus Antiq. lib. 20, cap. 7, en Tacitum. annal. lib. 12, en Histor. lib. 5, cap. 37.
38)in zijn plaats;
  Grieks tot een opvolger, nazaat, nakomer.