|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
|
1) | En sommigen, die1) afgekomen waren van Judea,2) leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden3) wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden. |
2) | Als er dan geen kleine wederstand4) en twisting5) geschiedde bij Paulus en6) Barnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd,7) dat Paulus en Barnabas, en enige anderen uit hen, zouden opgaan tot de apostelen8) en ouderlingen naar Jeruzalem, over deze vraag.9) |
3) | Zij dan, van de Gemeente10) uitgeleid zijnde, reisden door Fenicie en Samarie, verhalende de bekering11) der heidenen; en deden al12) den broederen grote blijdschap aan. |
4) | En te Jeruzalem gekomen zijnde, werden zij ontvangen van de Gemeente, en de apostelen, en de ouderlingen; en zij verkondigden, wat grote dingen God met hen gedaan13) had. |
5) | Maar, zeiden zij,14) er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der15) Farizeen, die gelovig16) zijn geworden, zeggende, dat men hen moet besnijden,17) en gebieden de wet van18) Mozes te onderhouden. |
6) | En de apostelen en de ouderlingen vergaderden19) te zamen, om op deze zaak20) te letten. |
7) | En als daarover grote twisting geschiedde,21) stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen tijd22) onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven. |
8) | En God, de Kenner der harten, heeft hun getuigenis23) gegeven, hun gevende den Heiligen24) Geest, gelijk als ook ons; |
9) | En heeft geen onderscheid25) gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. |
10) | Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op26) den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen?27) |
11) | Maar wij geloven, door de genade van28) den Heere Jezus Christus, zalig te worden, op zulke wijze als ook zij.29) |
12) | En al de menigte30) zweeg stil,31) en zij hoorden Barnabas en Paulus verhalen, wat grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had. |
13) | En nadat deze zwegen,32) antwoordde33) Jakobus,34) zeggende: Mannen broeders, hoort mij. |
14) | Simeon heeft35) verhaald hoe God eerst de heidenen36) heeft bezocht, om37) uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam.38) |
15) | En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is: |
16) | Na dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel39) van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is,40) weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten. |
17) | Opdat de overblijvende41) mensen den Heere zoeken, en al de heidenen, over welken Mijn Naam aangeroepen42) is, spreekt de Heere, Die dit alles doet. |
18) | Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend.43) |
19) | Daarom oordeel ik, dat44) men degenen, die uit de heidenen zich tot God bekeren, niet beroere;45) |
20) | Maar hun zal aanschrijven, dat zij zich onthouden van de dingen, die door de afgoden46) besmet zijn, en van hoererij, en47) van het verstikte, en48) van bloed.49) |
21) | Want Mozes heeft er van oude tijden in elke50) stad, die hem prediken, en hij wordt op51) elken sabbat in de synagogen gelezen. |
22) | Toen heeft het den apostelen en den ouderlingen, met de gehele52) Gemeente, goed gedacht, enige mannen uit zich te verkiezen, en met Paulus en Barnabas te zenden naar Antiochie: namelijk Judas, die toegenaamd wordt Barsabas, en Silas, mannen,53) die voorgangers54) waren onder de broeders. |
23) | En zij schreven door hen dit55) navolgende: De apostelen, en de ouderlingen, en de broeders wensen56) den broederen uit de heidenen, die in Antiochie, en Syrie, en Cilicie zijn, zaligheid.57) |
24) | Nademaal wij gehoord hebben, dat sommigen, die van ons58) uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw zielen wankelende gemaakt,59) zeggende, dat gij moet besneden worden, en de wet onderhouden;60) welken wij dat niet bevolen hadden;61) |
25) | Zo heeft het ons eendrachtelijk te zamen zijnde, goed gedacht, enige mannen te verkiezen, en tot u te zenden, met onze geliefden, Barnabas en Paulus. |
26) | Mensen, die hun zielen overgegeven hebben62) voor den Naam van onzen Heere Jezus Christus. |
27) | Wij hebben dan Judas en Silas gezonden, die ook met den mond63) hetzelfde zullen verkondigen. |
28) | Want het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedacht,64) ulieden geen meerderen65) last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen:66) |
29) | Namelijk, dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden67) geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij; van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zo zult gij weldoen.68) Vaart wel.69) |
30) | Dezen dan, hun afscheid ontvangen hebbende, kwamen te Antiochie; en de menigte70) vergaderd hebbende, gaven zij den brief over. |
31) | En zij, dien gelezen hebbende, verblijdden zich over de vertroosting.71) |
32) | Judas nu en Silas, die ook zelven profeten waren,72) vermaanden de73) broeders met vele woorden, en versterkten hen.74) |
33) | En als zij daar een tijd lang75) vertoefd hadden,76) lieten hen de broeders wederom gaan met vrede,77) tot de apostelen.78) |
34) | Maar het dacht Silas goed aldaar te blijven. |
35) | En Paulus en Barnabas onthielden zich79) te Antiochie, lerende en verkondigende80) met nog vele anderen, het Woord des Heeren. |
36) | En na enige dagen zeide Paulus tot Barnabas: Laat ons nu wederkeren, en bezoeken onze broeders in elke stad, in welke wij het Woord des Heeren verkondigd hebben, hoe zij het hebben.81) |
37) | En Barnabas ried, dat zij82) Johannes, die genaamd is Markus, zouden medenemen. |
38) | Maar Paulus achtte billijk,83) dat men dien niet zoude medenemen, die van Pamfylie af van hen was afgeweken, en84) met hen niet was gegaan tot het werk.85) |
39) | Er ontstond dan een verbittering, alzo86) dat zij van elkander gescheiden zijn, en dat Barnabas Markus medenam, en naar Cyprus afscheepte; |
40) | Maar Paulus verkoos Silas,87) en reisde heen, der genade Gods van de broederen bevolen zijnde.88) |
41) | En hij doorreisde Syrie en Cilicie, versterkende de Gemeenten.89) |