|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
|
1) | En Hij zeide tot hen: Voorwaar,1) Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan,2) die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien, dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is.3) |
2) | En na zes dagen4) nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd. |
3) | En Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zo wit maken kan. |
4) | En van hen werd gezien Elias met Mozes, en zij spraken met Jezus.5) |
5) | En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed, dat wij hier zijn, en laat ons drie tabernakelen maken,6) voor U een, en voor Mozes een, en voor Elias een. |
6) | Want hij wist niet, wat hij zeide;7) want zij waren zeer bevreesd.8) |
7) | En er kwam een wolk, die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem! |
8) | En haastelijk rondom ziende, zagen zij niemand meer, dan Jezus alleen bij zich. |
9) | En als zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun, dat zij niemand verhalen zouden, hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou opgestaan zijn. |
10) | En zij behielden dit woord bij zichzelven,9) vragende onder elkander, wat het was, uit de doden opstaan.10) |
11) | En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de Schriftgeleerden, dat Elias eerst komen moet? |
12) | En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles wederoprichten; en het zal geschieden, gelijk geschreven is11) van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en veracht worden.12) |
13) | Maar Ik zeg u, dat ook Elias gekomen is, en zij hebben hem gedaan al wat zij gewild hebben, gelijk van hem geschreven is. |
14) | En als Hij bij de discipelen gekomen was,13) zag Hij een grote schare rondom hen, en enige Schriftgeleerden met hen twistende.14) |
15) | En terstond de gehele schare Hem ziende, werd verbaasd,15) en toelopende groetten zij Hem. |
16) | En Hij vraagde den Schriftgeleerden: Wat twist gij met dezen?16) |
17) | En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft.17) |
18) | En waar hij hem ook aangrijpt,18) zo scheurt hij hem, en schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort;19) en ik heb Uw discipelen gezegd dat zij hem zouden uitwerpen,20) en zij hebben niet gekund. |
19) | En Hij antwoordden hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij. |
20) | En zij brachten denzelven tot Hem; en als hij Hem zag, scheurde hem terstond de geest;21) en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende. |
21) | En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd is het, dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af. |
22) | En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven;22) maar zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen, en help ons. |
23) | En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene, die gelooft. |
24) | En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. |
25) | En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet meer in hem. |
26) | En hij, roepende en hem zeer scheurende,23) ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was. |
27) | En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op. |
28) | En als Hij in huis gegaan was,24) vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? |
29) | En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan,25) dan door bidden en vasten.26) |
30) | En van daar weggaande, reisden zij door Galilea; en Hij wilde niet, dat het iemand wist. |
31) | Want Hij leerde Zijn discipelen, en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden27) in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden, en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage wederopstaan. |
32) | Maar zij verstonden dat woord niet,28) en zij vreesden Hem te vragen. |
33) | En Hij kwam te Kapernaum, en in het huis gekomen zijnde,29) vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg? |
34) | Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op den weg, wie de meeste zou zijn. |
35) | En nedergezeten zijnde, riep Hij de twaalven, en zeide tot hen: Indien iemand wil de eerste zijn, die zal de laatste van allen zijn,30) en aller dienaar. |
36) | En nemende een kindeken, stelde Hij dat midden onder hen, en omving het met Zijn armen, en zeide tot hen: |
37) | Zo wie een van zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij niet,31) maar Dien, Die Mij gezonden heeft. |
38) | En Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester! wij hebben een gezien, die de duivelen uitwierp in Uw Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt. |
39) | Doch Jezus zeide: Verbiedt hem niet; want er is niemand, die een kracht doen zal in Mijn Naam,32) en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken.33) |
40) | Want wie tegen ons niet is,34) die is voor ons. |
41) | Want zo wie ulieden een beker water35) zal te drinken geven in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen. |
42) | En zo wie een van deze kleinen,36) die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter,37) dat een molensteen om zijn hals gedaan ware,38) en dat hij in de zee geworpen ware.39) |
43) | En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan,40) dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel,41) in het onuitblusselijk vuur; |
44) | Waar hun worm niet sterft,42) en het vuur niet uitgeblust wordt.43) |
45) | En indien uw voet u ergert, houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel,44) in het onuitblusselijk vuur; |
46) | Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. |
47) | En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter maar een oog hebbende in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden; |
48) | Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. |
49) | Want een ieder zal45) met vuur gezouten worden,46) en iedere offerande47) zal met zout gezouten worden. |
50) | Het zout is goed;48) maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven,49) en houdt vrede onder elkander. |