|
|
|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
|
| 1) | En Hij begon wederom te leren omtrent de zee;1) en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee. |
| 2) | En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen,2) en Hij zeide in Zijn lering tot hen:3) |
| 3) | Hoort toe: ziet, een zaaier ging uit om te zaaien. |
| 4) | En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel zaads viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen, en aten het op. |
| 5) | En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had;4) en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. |
| 6) | Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had,5) zo is het verdord. |
| 7) | En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht. |
| 8) | En het andere7) viel in de goede aarde,6) en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertigvoud, en het andere zestigvoud, en het andere honderd voud.8) |
| 9) | En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen,9) die hore. |
| 10) | En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren,10) met de twaalven, naar de gelijkenis. |
| 11) | En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan11) de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen, die buiten zijn,12) geschieden al deze dingen door gelijkenissen; |
| 12) | Opdat zij ziende zien,13) en niet bemerken, en horende horen, en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden. |
| 13) | En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet, en hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan? |
| 14) | De zaaier is, die het Woord zaait.14) |
| 15) | En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden,15) waarin het Woord gezaaid wordt;16) en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was. |
| 16) | En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden; welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen; |
| 17) | En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geergerd.17) |
| 18) | En dezen zijn, die in de doornen bezaaid worden, namelijk degenen, die het Woord horen; |
| 19) | En de zorgvuldigheden dezer wereld,18) en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen,19) inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. |
| 20) | En dezen zijn, die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen, en dragen vruchten, het ene dertigvoud, en het andere zestigvoud, en het andere honderdvoud. |
| 21) | En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars,20) opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde?21) Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde? |
| 22) | Want er is niets verborgen,22) dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. |
| 23) | Zo iemand oren heeft om te horen,23) die hore. |
| 24) | En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden.24) |
| 25) | Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. |
| 26) | En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods,25) gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp; |
| 27) | En voorts sliep,26) en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en lang werd,27) dat hij zelf niet wist, hoe. |
| 28) | Want de aarde brengt van zelve vruchten voort:28) eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar. |
| 29) | En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is.29) |
| 30) | En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve vergelijken? |
| 31) | Namelijk bij een mosterdzaad,30) hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden,31) die op de aarde zijn. |
| 32) | En wanneer het gezaaid is, gaat het op, en wordt het meeste van al de moeskruiden,32) en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen. |
| 33) | En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord,33) naardat zij het horen konden.34) |
| 34) | En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder. |
| 35) | En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde.35) |
| 36) | En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem. |
| 37) | En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. |
| 38) | En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester,36) bekommert het U niet,37) dat wij vergaan? |
| 39) | En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte. |
| 40) | En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof?38) |
| 41) | En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? |