1)brengen
  Hebreeuws, nemen; dat is, nemen en brengen. Zie Gen. 12:15.
2)gestoten olijfolie,
  Zie hiervan ook het gebod Exod. 27:20.
3)lampen
  Welke waren in getal zegen; Exod. 25:37.
4)gedurig aan te steken.
  Te weten, in elken avondstond.
5)Aäron
  Of, zijne zonen door zijn gebod, gelijk te zien is Exod. 27:21.
6)voorhang van de getuigenis,
  Die het heilige van het heilige der heiligen afscheidt. Zie boven, Lev. 4:6. Deze luchter nu of kandelaar stond in het heilige aan de zuidzijde, gelijk de gouden tafel aan de noordzijde; Exod. 26:35.
7)louteren kandelaar
  Dat is, die van louter en fijn goud gemaakt was, Exod. 25:31, gelijk hij ook hierna Lev. 24:6 de reine tafel noemt, waar de toonbroden op gelegd worden, omdat die met zuiver, fijn en gelouterd goud overtrokken was; van welke men ook lezen kan Exod. 25:24.
8)twee tienden
  Dat is, van twee gomer, welke was het tiende deel van een efa. Zie Exod. 16:36.
9)ten gedenkoffer zal zijn;
  Zie boven, Lev. 2:2.
10)elken sabbatdag
  Hebreeuws, in den dag des sabbats, in den dag des sabbats. Zie van deze manier van spreken Gen. 7:2.
11)toerichten,
  Hetwelk de priesters alleen doen moesten.
12)kinderen Israëls,
  Die de meelbloem geofferd hadden, waarvan de priesters de broden of koeken maken moesten.
13)zal voor Aäron en zijn zonen
  Versta, in het eind van de week, wanneer men op den sabbat daaraanvolgende die toonbroden van de tafel nam, om verse in hun plaats te leggen.
14)vuurofferen
  Dit wordt onder de vuurofferanden ook geteld, omdat de wierook, die er op lag, dan aangestoken en den Heere verbrand werd.
15)de zoon van een Egyptische man was;
  Het is waarschijnlijk dat deze Egyptenaar het Israëlietisch geloof aangenomen had, gelijk velen menen, of anders moest hij, als een vreemdeling, onder de Israëlieten gewoond hebben.
16)Israëlietisch man
  Ten aanzien van beide zijn ouders.
17)lasterde de zoon der Israëlietische vrouw
  Het Hebreeuwse woor wat hier uitdrukkelijk lasteren overgezet is, betekent eigenlijk doorsteken, doorboren, doorwonden; waarmede de afgrijselijkheid dezer daad te kennen gegeven wordt, omdat hij God met zijn snode tong als doorstoken had.
18)NAAM,
  Versta, den naam des Heeren, of, JEHOVAH, gelijk zulks verklaard wordt Lev. 24:16, en Deut. 28:58. Zie van dezen naam Gen. 2:4.
19)brachten zij hem tot Mozes;
  Versta, dat de rechters hem tot Mozes gebracht hebben, om hem raad te vragen hoe zij dezen gruwelijken lasteraar straffen zouden.
20)den mond des HEEREN,
  Dat is, het bevel des Heeren. Zie Gen. 41:40, en Exod. 17:1.
21)gehoord hebben,
  Namelijk, hoe hij gevloekt en den naam van God gelasterd heeft. En dezen, als getuigen, moesten hunne hand op zijn hoofd leggen, om daarmede te getuigen dat zij hem met waarheid van deze zonde der godslastering beschuldigden, en dat hij alzo er aan schuldig zijnde, deze straf verdiend had.
22)zonde dragen.
  Dat is, de straf zijner zonde, gelijk hij dat verklaart in Lev. 24:16. Zie boven, Lev. 5:1.
23)gelasterd zal hebben,
  Hebreeuws, doorstoken hebben; gelijk boven, Lev. 24:11. Zie aldaar.
24)zal zekerlijk gedood worden;
  Hebreeuws, stervende gedood worden; dat is, men zal niet nalaten hem te doden zonder enige verschoning te gebruiken. Alzo in het volgende.
25)zekerlijk stenigen;
  Hebreeuws, stenigende stenigen.
26)ziel des mensen
  Dat is, een mens. Zie Gen. 12:5, en Exod. 21:12.
27)zal verslagen hebben,
  Dat is, wie een mens met wonden en slaan het leven beneemt. Vergelijk Gen. 37:21.
28)ziel voor ziel.
  Te weten, een levend stuk vee, voor hetgeen hij doodgeslagen zal hebben.
29)zo zal ook aan hem gedaan worden:
  Te weten, naar wettelijke orde, verklaard in de volgende aantekening.
30)Breuk voor breuk,
  Dit was de wet der vergelding, welke niet door particuliere personen, maar door de overheid met kennis van zaken moest uitgevoerd worden. De Farizeën hebben haar misduid en kwalijk uitgelegd, waarover zij van onzen Zaligmaker, Matth. 5:38,39, bestraft worden.
31)aangebracht hebben,
  Hebreeuws, gegeven.