1) | tegen den morgenstond; |
|
Dit is de tweede maal dat Mozes op den berg Sina‹ geweest is, telken reis veertig dagen en veertig nachten.
|
2) | top des bergs. |
|
Hebreeuws, hoofd.
|
3) | niemand zal met u opklimmen; |
|
Toen Mozes de eerste maal op den berg ging, zo waren bij hem Aäron, Nadab en Abihu, met zeventig van de oudsten van Israël: maar nu waren zij voor den Heere stinkende geworden, vanwege de afgoderij, die zij met het gouden kalf bedreven hadden.
|
4) | wolk, |
|
Te weten, die wolk, welke een zeker teken was van de tegenwoordigheid des Heeren.
|
5) | Hij riep uit den Naam des HEEREN. |
|
Te weten, de Heere. Zie boven, Exod. 33:19.
|
6) | Hij: HEERE, HEERE, God, |
|
Te weten, de Heere.
|
7) | lankmoedig |
|
Hebreeuws, lang van toornigheden; dat is, langzaam tot toorn, niet haastig om zijn toorn uit te voeren. Alzo ook Num. 14:18; Pred. 7:8, enz. Het tegendeel hiervan is: kort van toornigheden; dat is, haastig tot toorn; Spreuk. 14:17.
|
8) | waarheid. |
|
Zie Gen. 24:27.
|
9) | Die [den schuldige] geenszins onschuldig houdt, |
|
Hebreeuws, die onschuldig houdende niet onschuldig houdt.
|
10) | der vaderen |
|
Te weten, der boze en goddeloze vaders.
|
11) | aan de kinderen, |
|
Te weten, indien zij de kwade voetstappen van hunne vaders volgen.
|
12) | in het derde en vierde [lid]. |
|
Hebreeuws, aan de derde en aan de vierde; Exod. 20:5; Deut. 5:9.
|
13) | zo ga nu de Heere in het midden van ons, |
|
Te weten, met de wolkkolom ons leidende en verkwikkende.
|
14) | met u doe. |
|
O Israël. Anders, met u, o Mozes.
|
15) | Onderhoudt gij hetgeen |
|
Hier volgen nu de conditiën des verbonds, die God de Heere van het volk eist.
|
16) | Jebusieten. |
|
Versta hierbij ook de Girgasieten.
|
17) | bossen zult gij afhouwen. |
|
Te weten, dezulken, waarin zij afgoderij bedreven hadden.
|
18) | nahoereren, |
|
Dat is, afgoderij bedrijven, hetwelk geestelijke hoererij genaamd wordt; Jer. 3:9. Zie Lev. 17:7.
|
19) | gegoten goden maken. |
|
Versta hieronder, ook geschilderde, gehouwen, gesneden goden. Hier worden bij name de gegoten beelden genoemd, ten aanzien van het gegoten kalf, wat zij aangebeden hadden.
|
20) | Het feest der ongezuurde [broden] |
|
Zie Exod. 13:6.
|
21) | Al wat de baarmoeder opent, |
|
Hebreeuws, alle opening der moeders; dat is, alle eerstgeborenen; zie Exod. 13.
|
22) | openende [de baarmoeder van] het grote en kleine vee. |
|
Hebreeuws, opening van den os; dat is, der koeien of grote beesten, en van het vee.
|
23) | ezel, die [de baarmoeder] opent, |
|
Of ezelin. Den ezel of de ezelin mocht men niet offeren, als zijnde onrein.
|
24) | nek breken. |
|
Of, onthalzen, of den hals doorhouwen.
|
25) | niet ledig verschijnen. |
|
Dat is, niet zonder gave of geschenk; wat men den priester gaf, dat werd gerekend alsof men het God gaf.
|
26) | zult gij rusten. |
|
Te weten, op den sabbat.
|
27) | Het feest der weken |
|
Versta hier het pinksterfeest, hetwelk gevierd werd zeven weken na pasen; Lev. 23:15; Hand. 2:1.
|
28) | houden, |
|
Hebreeuws, doen; alzo ook Exod. 31:16; Deut. 16:1.
|
29) | feest der inzameling, |
|
Dat is, ten tijde wanneer gij uwe vruchten uit het veld thuis brengt.
|
30) | als het jaar om is. |
|
Hebreeuws, de omloping van het jaar.
|
31) | gedesemd [brood]; |
|
Dat is, zolang als er gedesemd brood in uw huis is.
|
32) | De eerstelingen van de eerste vruchten uws lands |
|
Dat is, het begin der eerst vruchten, gelijk Exod. 23:19.
|
33) | naar luid |
|
Hebreeuws, naar den mond dezer woorden.
|
34) | brood, |
|
Onder het woord brood wordt allerlei spijs verstaan, gelijk onder het woord water allerlei drank.
|
34) | geen water; |
|
Onder het woord brood wordt allerlei spijs verstaan, gelijk onder het woord water allerlei drank.
|
35) | Hij schreef op de tafelen |
|
Te weten, de Heere, gelijk Exod. 34:1, en Deut. 10:2 te zien is. Dat God, Exod. 34:27, aan Mozes beveelt dit te schrijven, is te verstaan, dat hij het schrijven zou in het boek der wet, gelijk Exod. 17:14, maar niet dat hij het op de twee stenen tafelen schrijven zou.
|
36) | woorden des verbonds, |
|
Dat is, geboden, gelijk Gal. 5:15. Exod. 34:29.
|
37) | glinsterende, |
|
Dat is, stralen uitgaf gelijk de zon. Het Hebreeuwse woord komt van een woord, dat hoornen betekent. Hieruit is het misverstand gekomen, dat men Mozes met hoornen schildert.
|
38) | toen Hij met hem sprak. |
|
Of, van dat Hij, [te weten, de Heere] met hem gesproken had. Of, omdat Hij, enz.
|
39) | vreesden zij tot hem toe te treden. |
|
Het schijnt dat zij in het eerst hem niet terdeeg kenden, maar meenden dat hij een engel was.
|
40) | oversten in de vergadering |
|
Of, vorsten, regeerders, prinsen.
|
41) | keerden weder tot hem; |
|
Hem nu beter kennende door zijn stem.
|
42) | daarna traden al de kinderen Israëls toe; |
|
Te weten, nadat de oversten en oudsten des volks het eerst tot Mozes gegaan waren, en zij nu zagen dat Mozes met hen sprak.
|
43) | Zo zagen dan de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes, |
|
Mozes liet het volk den glans van zijn aangezicht zien, opdat zij zijne woorden des te eer en te meer geloven zouden; daarna deed hij het deksel weder op zijn aangezicht, wanneer hij met het spreken wilde, opdat zij hem niet schuwen noch vermijden zouden.
|
44) | met Hem te spreken. |
|
Te weten, met God.
|