< Romeinen 14 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
1)Dengene nu, die zwak is in het geloof,1) neemt aan,2) maar niet tot twistige3) samensprekingen.4)
2)De een gelooft wel,5) dat men alles eten mag,6) maar die zwak is,7) eet moeskruiden.8)
3)Die daar eet,9) verachte hem niet,10) die niet eet; en11) die niet eet, oordele hem niet,12) die daar eet; want God heeft hem aangenomen.13)
4)Wie zijt gij,14) die eens anderen huisknecht15) oordeelt?16) Hij staat,17) of hij valt18) zijn eigen heer;19) doch hij zal vastgesteld worden,20) want God is machtig hem vast te stellen.21)
5)De een22) acht wel den enen dag boven den anderen dag;23) maar de ander24) acht al de dagen gelijk.25) Een iegelijk zij26) in zijn eigen gemoed27) ten volle verzekerd.28)
6)Die den dag waarneemt,29) die neemt hem waar den Heere; en die30) den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet,31) die eet zulks den Heere, want hij dankt God;33) en die niet eet,32) die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God.
7)Want niemand van ons34) leeft zichzelven,35) en niemand sterft zichzelven.36)
8)Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere;37) hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere.38) Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.39)
9)Want daartoe is Christus ook gestorven,40) en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.41)
10)Maar gij,42)45) wat oordeelt gij43) uw broeder?44)47) Of ook gij, wat veracht gij46) uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel48) van Christus gesteld worden.
11)Want er is geschreven: Ik leef,49) zegt de Heere;50) voor Mij zal51) alle knie zich buigen,52) en alle tong zal God53) belijden.54)
12)Zo dan een iegelijk55) van ons zal voor zichzelven56) Gode57) rekenschap geven.58)
13)Laat ons dan elkander niet meer oordelen;59) maar oordeelt dit liever,60) namelijk, dat gij61) den broeder62) geen aanstoot63) of ergernis geeft.64)
14)Ik weet en ben verzekerd65) in den Heere Jezus,66) dat geen ding67) onrein is68) in zichzelven;69) dan die acht iets onrein te zijn,70) dien is het onrein.71)
15)Maar indien uw broeder72) om der spijze wil73) bedroefd wordt,74) zo wandelt gij niet meer naar liefde.75) Verderf dien niet76) met uw spijze,77) voor welken Christus gestorven is.78)
16)Dat dan uw goed niet79) gelasterd worde.80)
17)Want het Koninkrijk Gods81) is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid,82) en vrede,83) en blijdschap,84) door den Heiligen Geest.85)
18)Want die Christus in deze dingen86) dient,87) is Gode welbehagelijk, en aangenaam88) den mensen.89)
19)Zo dan laat ons najagen,90) hetgeen tot den vrede,91) en hetgeen tot de stichting92) onder elkander dient.93)
20)Verbreek94) het werk van God niet95) om der spijze wil.96) Alle dingen zijn wel rein;97) maar het is kwaad den mens,98) die met aanstoot eet.99)
21)Het is goed geen vlees te eten,100) noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich101) stoot, of geergerd wordt,102) of waarin hij zwak is.
22)Hebt gij geloof?103) hebt dat bij uzelven104) voor God.105) Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt106) in hetgeen hij voor goed houdt.107)
23)Maar die twijfelt,108) indien hij eet,109) is veroordeeld,110) omdat hij niet uit het geloof eet. En al wat uit het geloof niet is,11) dat is zonde.