|
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
|
1) | Die door plettering verwond of uitgesneden is aan de mannelijkheid, zal in de vergadering1) des HEEREN niet komen. |
2) | Geen bastaard2) zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs zijn tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen. |
3) | Geen Ammoniet, noch Moabiet zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid. |
4) | Ter oorzake dat zij ulieden op den weg niet tegengekomen zijn met brood en met water,3) als gij uit Egypte uittoogt; en omdat hij tegen u gehuurd heeft Bileam,4) den zoon van Beor, van Pethor uit Mesopotamie,5) om u te vloeken. |
5) | Doch de HEERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen horen; maar de HEERE, uw God, heeft u den vloek in een zegen veranderd, omdat de HEERE, uw God, u liefhad. |
6) | Gij zult hun vrede en hun best6) niet zoeken, al uw dagen in eeuwigheid. |
7) | Den Edomiet7) zult gij voor geen gruwel houden, want hij is uw broeder;8) den Egyptenaar zult gij voor geen gruwel houden want gij zijt een vreemdeling geweest in zijn land. |
8) | Aangaande de kinderen, die hun zullen geboren worden in het derde geslacht, elk van die zal in de vergadering des HEEREN komen.9) |
9) | Wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, zo zult gij u wachten voor alle kwade zaak. |
10) | Wanneer iemand onder u is, die niet rein is, door enig toeval des nachts,10) die zal tot buiten het leger uitgaan; hij zal tot binnen het leger niet komen. |
11) | Maar het zal geschieden, dat hij zich tegen het naken van den avond met water zal baden; en als de zon ondergegaan is, zal hij tot binnen het leger komen. |
12) | Gij zult ook een plaats hebben11) buiten het leger, en daarhenen zult gij uitgaan naar buiten. |
13) | En gij zult een schopje hebben, benevens uw gereedschap,12) en het zal geschieden, als gij buiten gezeten hebt,13) dan zult gij daarmede graven, en u omkeren, en bedekken wat van u uitgegaan is. |
14) | Want de HEERE, uw God, wandelt in het midden14) van uw leger, om u te verlossen, en om uw vijanden voor uw aangezicht te geven;15) daarom zal uw leger heilig zijn, opdat Hij16) niets schandelijks onder u zie,17) en achterwaarts van u afkere. |
15) | Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn.18) |
16) | Hij zal bij u blijven19) in het midden van u, in de plaats, die hij zal verkiezen, in een van uw poorten,20) waar het goed voor hem is; gij zult hem niet verdrukken. |
17) | Er zal geen hoer zijn onder de dochteren van Israel; en er zal geen schandjongen zijn21) onder de zonen van Israel. |
18) | Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs22) in het huis des HEEREN, uws Gods, brengen, tot enige gelofte; want ook die beiden zijn den HEERE, uw God, een gruwel. |
19) | Gij zult aan uw broeder niet woekeren,23) met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding, waarmede men woekert. |
20) | Aan den vreemde zult gij woekeren;24) maar aan uw broeder zult gij niet woekeren; opdat u de HEERE, uw God, zegene, in alles, waaraan25) gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. |
21) | Wanneer gij den HEERE, uw God, een gelofte zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE, uw God, zal ze zekerlijk van u eisen,26) en zonde zou in u zijn.27) |
22) | Maar als gij nalaat te beloven, zo zal het geen zonde in u zijn. |
23) | Wat uit uw lippen gaat,28) zult gij houden en doen; gelijk als gij den HEERE, uw God, een vrijwillig offer beloofd hebt, dat gij met uw mond gesproken hebt. |
24) | Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard, zo zult gij druiven eten29) naar uw lust,30) tot uw verzadiging; maar in uw vat zult gij niets doen. |
25) | Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren, zo zult gij de aren met uw hand afplukken;31) maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande koren niet bewegen.32) |