1)regeert,
  Te weten, over ons, dat is, Hij beschermt ons krachtiglijk tegen onze vijanden. Zie Ps. 97:1.
2)dat de volken
  Anders, [daarom] beven de volken, en alzo in het volgende. Anders: ofschoon de volken gestoord, of beroerd, of verschrikt zijn.
3)Hij zit
  Zie 1 Sam. 4:4.
4)bewege zich.
  Te weten, van vreze, of om den Heere eerbieding te doen.
5)groot
  Dat is, treffelijk, vol van majesteit.
6)in Zion,
  Dat is, onder zijn volk Israël, dat op den berg, waar de tempel was, placht te vergaderen en tot den godsdienst te komen.
7)de sterkte
  Die Hij doet blijken in het verdrijven onzer vijanden.
8)des Konings,
  Te weten, Christus Jezus.
9)Gij hebt
  Te weten, die onze Koning zijt.
10)billijkheden
  Dat is, alle billijkheid of rechtmatigheid; alsof hij zeide: Al is de Heere een sterk en machtig Koning, nochthans is Hij geen tiran, dat Hij zijne onderzaten met geweld zou onderdrukken; maar Hij bemint de gerechtigheid en Hij doet een ieder recht.
11)in Jakob.
  Dat is, onder het volk Israël, dat van Jakob afkomstig is.
12)voor de voetbank
  Anders, tegenover de voetbank zijner voeten. Zie de aantekening bij 1 Kron. 28:2; alzo wordt de letter lamed ook genomen in Ps99:9, en elders dikwijls.
13)Hij is heilig.
  Te weten, God, of de tempel; of welke [te weten voetbank] heilig is.
14)Mozes
  Alsof hij zeide: Gij zult niet tevergeefs, voor den Heere nedervallende, Hem aanroepen, want immers heeft Hij zijn getrouwe dienaars verhoord; alzo zal Hij ulieden mede doen, vooral nadat de ware Priesters en voorspraak Christus persoonlijk zal verschenen zijn. Mozes wordt onder de priesters gesteld, omdat hij voor het volk placht te bidden en ook geofferd heeft, hoewel hij daarna geen gewoon priester gebleven is. Zie Exod. 29:11,16; Jer. 15:1.
15)zijne priesters,
  Of, oversten, prinsen. Hebr. cohen. Zie de aantekening bij Gen. 41:45.
16)zij riepen
  Te weten, Mozes en Aäron, gelijk er geschreven staat Exod. 32:11, enz.; Num. 14:13,17,19, en Num. 16:22,42,46, en 1 Sam. 7:9, en 1 Sam. 12:19,23; Jer. 15:1.
17)tot hen in
  Te weten, Mozes en Aäron; Num. 16:22,42. Doch inzonderheid tot Mozes. Zie Exod. 33:9.
18)zij hebben
  Te weten, Mozes en Aäron.
19)zijne getuigenissen
  Dat is, zijne geboden, door welke Hij betuigde wat Hij wilde dat zij doen zouden.
20)een vergevend
  Dat is, die hun hunne zonden hebt vergeven, en hebt hen van U niet verworpen.
21)hunne
  Te weten, des volks, voor hetwelk Mozes had; Exod. 32:14, en Exod. 34:35; Num. 14:20,21,23. Of hunne, te weten Mozes en Aäron; gelijk te zien is Num. 20:12; Deut. 3:23,24,25. Of versta hier door hunne zowel den een als den ander.
22)daden.
  Dat is, misdaden.
23)Verheft den
  Te weten, door lofzangen en dankzeggingen.
24)voor den berg
  Of, tegenover, gelijk boven Ps. 99:5, en hier wordt verstaan de berg Zion, en daardoor de tempel en de ark die daarin was.